Liturgie wil een ontmoetingsgebeuren zijn tussen de samengekomen gemeente en het Levensgeheim. Anders gezegd: tussen ons aan de ene kant en Die wij naar onze mens’lijke gewoonte ‘God’ noemen aan de andere. De taal waarin het gebeuren van deze ontmoeting gearticuleerd wordt, is specifiek, want liturgisch. Daar denken wij vandaag over na. We beginnen niet op het nulpunt. We hebben immers vijftig jaar ervaring in het zoekend en tastend bidden en zingen hier in deze ruimte van ontmoeting.
Ik wil vanmorgen een pleidooi houden voor een wijze van taalgebruik dat gevoel heeft voor het contemplatieve, onder de titel: Verborgen laten en doen oplichten. Hoe zouden wij anders in staat zijn recht te doen aan de Eeuwige, die immers de goddelijke pool is in de liturgische speelruimte, tegenover die andere die wij zijn.
Ik citeer een paar regels uit een lied dat we allemaal kennen, geschreven in 1967:
Huis dat een levend lichaam wordt
Als wij er binnengaan
Om recht voor God te staan.
Zomaar een dak probeert te verwoorden wat onzegbaar en ondenkbaar is, maar wel te ervaren in deze ruimte die een levend lichaam wordt, die gaat ademen van de Geest die haar tocht laat waaien als wij ons door de deur naar de stilte laten binnenvoeren waar de Eeuwige en wij elkaar mogen ontmoeten als in een tweestemmig lied. De dichter kwalificeert de taal van dit lied als ‘Tweede Taal’. Ik versta dit als taal die niet primair uitdrukking geeft aan wat in mij leeft, maar als een woord dat aan mijn meditatief, contemplatief bewustzijn wordt aangereikt en mij wil doen beseffen, bewust wil doen maken, tot inzicht wil brengen. Ik wil dit verduidelijken door de laatste regel nader te overwegen van wat ik citeerde: om recht voor God te staan. Deze woorden openen een geestelijke ruimte van een immense omvang.
Deze woorden worden gekoesterd in een traditie van meer dan 2500 jaar en zijn onlosmakelijk verbonden met de profeet Elia die in 1 Koningen 17, 1 de volgende woorden sprak tegen koning Achab: Hij leeft, de Heer, de God van Israël, voor wiens gelaat ik sta…. Elia stond recht voor God, in het licht van Gods gelaat. Net als wij, als wij dit huis binnengaan dat een levend lichaam wordt.
Wij komen hier in een ruimte, op een terrein, dat gemakkelijk toegankelijk is, maar heel lastig goed te omschrijven. Want spreken over God is altijd gedoemd te mislukken. Daar is een taal voor nodig niet gefundeerd is op onze menselijke logica waarmee we zo vertrouwd zijn. Daar moeten we een taal spreken – en zonodig leren spreken – die denkt in een andere logica, die ik maar noem: de goddelijke. Hoe kunnen wij de regel staan voor Gods gelaat verstaan?
De profeet Elia is zich bewust geworden, gaandeweg, van de dynamiek van het vis-á-vis, van het oog-in-oog-staan met een ander. Die dynamiek is doortrokken van mystiek, dat wil zeggen de ervaring waarin het subject en object in elkaar overgaan, zich in elkaar verliezen. Elia heeft, net als elke andere aardeling, God nooit gezien. Maar Elia beseft. Elia is niet ergens van overtuigd, weet niet, maar beseft dat hij door God gezien is, omdat hij zich bewust is te staan voor Gods gelaat dat voor hem verborgen is, maar waarin hij zich gezien weet. Elia schouwde en zag niet God, maar wist zich door God gezien.
Gezien te zijn door God heeft niets te maken met beoordeeld te worden door God, getoetst te worden of bekeken door God die alles zou zien wat niet geoorloofd is. Het Gezien te zijn door God heeft juist alles te maken met wat in het Hebreeuws genoemd wordt Chèsed¸ gunnende liefde. Gods gunnende liefde is wat ons met Hem of Haar verbindt, wat ons gunt te zijn wie wij zijn en waardoor in het boek Exodus de gemeenschap van de Israëlieten door de Eeuwige mijn volk wordt genoemd. Het gaat hier niet om een allerindividueelste, uiterst persoonlijke ervaring van een graag gezien persoon te zijn in de ogen van anderen of van God, maar om het besef te horen tot het volk dat ‘van God’ is. Zo horen wij de Eeuwige tegen Mozes spreken in Exodus 3:
Gezien, gezien heb Ik
De gebogenheid van mijn volk in Egypte,
Gehoord heb Ik
Het kreunend geschrei onder zijn onderdrukkers,
Ja, gevoeld heb Ik
Zijn pijn.
Gezien, gezien heeft God.
Zoals ik zei, openen deze woorden een immense geestelijke ruimte die een mystieke dynamiek doet gevoelen. Liturgie is de plaats waar wij deze ruimte kunnen binnengaan en waar wij zingend en biddend, zwijgend en in diepe stilte ontvangen wat ons wordt aangereikt in beeld en in het bijzonder in taal. De lange en indrukwekkende liturgische traditie laat ons zien dat het vooral de 150 Psalmen zijn die hun doorwerking hebben gehad, ja toetsmiddel en ijkpunt zijn bij het vertalen, zoeken en dichten van gebeden en gezangen in onze eigentijdse, tweede taal. Probeer hierbij niet onmiddellijk te denken aan archaïsche beelden, dogmatisch taalspel of vrome zinswendingen. Maar probeer te beseffen dat voorafgaand aan elke Psalm, ja aan elk Psalmvers een mens van vlees en bloed verborgen gaat die geraakt is in haar ziel door de hardheid van het leven, of de vreugde van het besef geschapen te zijn, zomaar om niet. Het is deze mens die naast jou en mij staat en die soms even de warmte van de Geest voelt waardoor het leven dragelijk wordt. Maar het is ook deze mens, misschien ben je het zelf wel, die er van buiten patent uit ziet, maar van binnen slechts leegte, kou en donkerte voelt. Wij en al die anderen over de hele wereld verlangen hartstochtelijk gezien, gevoeld en gehoord te worden door de Eeuwige die niet aflaat zijn volk te koesteren in haar schoot van ontferming.
Daarom pleit ik ervoor om wendingen in liturgische taal die ons misschien niet direct bevallen en irriteren, niet meteen weg te gooien, maar een tweede kans te gunnen. Er zou wel eens een geheim in bewaard kunnen zijn, dat wij nooit kunnen ontraadselen, maar wel als geheim kunnen doen oplichten. Ik denk dan vooral aan vertalingen van teksten uit de Schrift die wij – dat kan niet anders – moeten aanpassen om ze voor onze liturgische riten geschikt te maken. Schroomvol en met respect. Een voorbeeld van zo’n vertaalcrux is het zogenaamde keervers uit de bekende Psalm 42-43, Zoals een hert reikhalst naar levend water, zo wil ik, God , met heel mijn wezen naar Jou toe.
Deze Psalm 42 en 43 die we als één Psalm mogen beschouwen, bestaat uit drie strofen die alle drie eindigen met een vers dat op één woordje na drie keer hetzelfde is, ik citeer:
Maar waarom zo moedeloos, waarom opstandig.
Ik zal wachten op God en eens zal ik danken,
Hem de bevrijding van mijn gelaat.
Zo klinkt het de tweede en derde keer, maar niet de eerste keer. Daar staat: eens zal ik danken, Hem, de bevrijding van zijn gelaat. Die luttele tekstverandering in het Hebreeuws is in de meeste vertalingen achterwege gelaten omdat deze – waarschijnlijk – een onzinnige betekenis zou opleveren. Hoe onzinnig ook, als het gaat zoals hier om het ‘gelaat’ is alertheid geboden. Immers: als God de bevrijding is van ons gelaat, als God mij losmaakt van mijn blindheid en ik ga zien wat is – dan kan het mij gebeuren dat ik het gelaat van de ander zie, dat op haar beurt mij aanziet – en dan is zien, een gezien worden, en opent zich een wederkerigheid van gelaat-tot-gelaat waarin de ene mens de ander tot leven schouwt en gunnende liefde aan het licht komt en voelbaar wordt, Gods chèsed.
Daarom heeft de traditie het minieme verschil in de laatste woorden van het zogenaamde keervers zorgvuldig bewaard. Dat brengt mij tot het besef dat er alleen dan sprake is van een oog-in-oog staan met een ander, als het gelaat van die ander mag oplichten. Daarom gaat het in Psalm 42 niet alleen om bevrijding van mijn gelaat, maar daaraan voorafgaand om bevrijding van het gelaat van die ander, het gelaat van de Eeuwige. Hoe zouden God en wij elkaar vis-á-vis kunnen ontmoeten als Gods gelaat verborgen blijft, doordat de taal de toegang tot de ruimte van de ontmoeting gesloten houdt?
Ja, het kan gebeuren dat zich in de taal een mystieke ruimte opent waarin wij zien gezien te zijn, voelen gevoeld te zijn en horen gehoord te zijn. Wie dat mag beseffen, is zichzelf ervan bewust geworden volk van God te zijn en dus broeder en zuster van al die andere geziene, gehoorde en gevoelde mensen waar ter wereld ook.
Om heil en genezing te vinden, is het goed hier op deze plek bijeen te komen, misschien soms tegen beter weten in, om te breken en delen, te zijn wat niet kan, te doen wat ondenkbaar is. Om wat verborgen is niet te proberen van haar sluiers te ontdoen, maar te laten en proberen juist het verborgene te doen oplichten zodat wijzelf mogen staat in het gezegende licht van de ogen van Eeuwige.
Ik dank u voor uw aandacht.
Uitgesproken tijdens de feestelijke jubileumconferentie van de Dominicus.
Volg ons op