Nu de nieuwe website van de Dominicus in de lucht is, verandert ook de toon van de Kinderboekentips. Tot en met Kinderboekentip 53 (juni 2013: Slaaf, kindje slaaf) zijn ze te begrijpen voor een kind van 10. De ervaring leert echter dat het volwassenen zijn die de tips lezen. Daarom worden vanaf nu volwassenen aangesproken: (groot-)ouders, opvoeders & leerkrachten. Niet met complete recensies maar met tips over goede kinderboeken die bij de identiteit van de Dominicus passen. LvD.
——————————————
KLIK HIER
voor een lijst met goede kinderboeken over duurzaamheid,
gesorteerd naar leeftijd.
De lijst is ook gratis af te halen bij de boekentafel.
——————————————
maart 2023: 119-de Jeugdboekentip van de Maand:
Kunnen we de ijsberen echt helpen?
&
Scheten uit de schoorsteen
Klimaatverandering en verlies van biodiversiteit, een wereldwijd existentieel probleem, wordt voor onze kinderen en kleinkinderen alleen maar heftiger. Ook in de Dominicus is het een hot item: we zijn een ‘Groene Kerk’ geworden en houden nu maandelijks een klimaatwake.
Gelukkig verschijnen er steeds meer (kinder-)boeken over wat je ertegen kunt doen, ook als individu, en dat is best veel! Vorig jaar stelden de Grootouders voor het Klimaat een prijs in voor het beste kinderklimaatboek voor 8- tot 12-jarigen, uit de jaren 2019-2021. Verschillende Dominicusgangers waren daarbij betrokken.
De winnaar werd Kunnen we de ijsberen echt helpen? Ja, dat kan! van de Engelse Katie Daynes. Het verhaal begint simpel, met ijsberen die kinderen in Nederland om hulp vragen omdat hun ijs wegsmelt en daarmee hun leefgebied. Maar al snel gaat het dieper op de klimaatproblemen in, want de ijsberen vertellen hen dat dat wegsmelten van het poolijs en het opwarmen van de aarde ons allemaal raakt! Ze vertellen over fossiele brandstoffen, broeikasgassen, CO2, stormen, overstromingen en bosbranden.
De kinderen schrikken en bedenken oplossingen om die opwarming tegen te gaan: wind- en zonne-energie, elektrische auto’s, reizen per trein in plaats van per vliegtuig en huizen isoleren. Ook bedenken ze wat ze als kind zelf kunnen doen, zoals minder vlees eten, lokaal voedsel kopen, een extra trui aantrekken op koude dagen, bomen planten, bedrijven aanschrijven, met politici praten, een duurzaam beroep kiezen. Zo ervaren de kinderen dat als ze de ijsberen helpen, ze daarmee ook zichzelf en de rest van de planeet helpen.
Dit alles is in soepele, heldere taal verteld én vertaald. De gloedvolle, geestige, ietwat gestileerde illustraties vormen een harmonieus geheel met de tekst. Je wordt blij van de aaibare ijsberen, de actieve kinderen van verschillende huidskleur, een kind in een rolstoel en een oma die een isolerend jasje breit over een huis. Een uitstekend boek: speels en informatief, inspirerend en met veel zorg vormgegeven. Het boek is informatief en leerzaam, inspirerend en activerend zonder moralisme, het is hoopvol, helder geschreven, het bevat humor, is boeiend en bovendien prachtig geïllustreerd en vormgegeven. Eem terechte winnaar!
Voor jongere kinderen is er het prachtige prentenboek Scheten uit de schoorsteen van Marc ter Horst en Yoko Heiligers, met dank aan weerman Peter Kuipers Munnike. Het begint met wat je wèl en wat je niet kunt zien; een koe kun je zien, maar haar scheten niet. Die onzichtbare scheten vliegen de lucht in, net als de scheten van een auto (uit de uitlaat), en de scheten van een fabriek (uit de schoorsteen). Boven ons hoofd hangt een deken van scheten waar de zonnewarmte onder blijft gevangen, zodat de aarde opwarmt. ‘Door de warmte doet het weer gekke dingen. Soms valt er wekenlang geen regen. Als het regent, regent het vaak harder. En de warmste dagen zijn steeds heter.’ Door die warmte smelt het ijs op de Noordpool en stijgt het water in de zeeën, maar ijsberen hebben ijs nodig en sommige lage landen raken al overstroomd. Gelukkig bedenken mensen slimme dingen om de aarde niet warmer te maken, zoals windmolens en elektrische auto’s, zodat fabrieken en auto’s geen scheten meer laten. En steeds meer mensen stoppen met het eten van dieren die hun leven lang scheten hebben gelaten.
De tekst blijft realistisch, maar hoopvol: ‘Als heel veel mensen meedoen wordt de deken van scheten langzaam dunner. Dat duurt jaren en jaren en jaren. Maar dan wordt de aarde niet nog warmer. Dan doet het weer niet zo gek meer. Dan smelt het ijs niet meer zo snel. Dan blijven eilanden boven water. En dan blijft de ijsbeer een ijsbeer.’
Voor nieuwsgierige kinderen geeft het schutblad achterin iets meer uitleg.
De gestroomlijnde illustraties in pasteltinten – steeds over een volle spread – zijn realistisch en fantasierijk tegelijk en bevatten subtiele, betekenisvolle grapjes. De deken van scheten boven ons hoofd hangt als een vitrage over de wereld, de smeltende ijsschotsen op de Noordpool hebben de vorm van zeehonden, onder de gestegen zeespiegel zie je vissen zwemmen tussen strandstoelen en palmbomen, en een zeehond geeft een knipoogje. Pas boven een stad zonder schetenlatende auto’s en fabrieken, en mét windmolens en zonnepanelen, schijnt de zon weer aan een schone hemel. Een aantrekkelijk vormgegeven eye-opener voor jonge kinderen!
– Kunnen we de ijsberen echt helpen? Ja, dat kan! door Katie Daynes, vertaling Els Peeters, illustraties Róisín Hahessy, Usborne 2021, € 12,99, 8+.
– Scheten uit de schoorsteen door Marc ter Horst, illustraties Yoko Heiligers, Gottmer, € 15,99, 5+.
——————————————
okt / nov 2021: 118-de Jeugdboekentip van de Maand:
Op de vlucht met een koffer…
Al in 1998 publiceerde Sjoerd Kuypers zijn schrijnende gedicht over vluchtelingen Mensen met koffers. Het begint zo:
Mensen met koffers gaan over de wereld,
van oorlog naar vrede, van honger naar brood.
Vaak zijn ze niet welkom, dan moeten ze terug:
van voedsel naar honger, van leven naar dood.
En het eindigt zo:
Mensen met koffers gaan over de wereld.
Altijd op de vlucht naar de volgende grens.
Ze vluchten voor tovenaars, reuzen en heksen,
voor duivel en draak, die vermomd gaan als mens.
Nu er wereldwijd tachtig miljoen mensen op de vlucht zijn, is dit actueler dan ooit. De tekst alleen al geeft een brok in de keel, maar het prentenboek dat ervan gemaakt is, met schilderingen van Annemarie van Haeringen, verhevigt dat gevoel tot een steen op de maag. De illustraties zijn heel basic. Op elke spread staat een vaag portret van een mens: soms een volwassene die in de verte staart, soms een kind dat wegkijkt, steeds iemand met een andere huidskleur. De illustraties vullen de tekst ook aan. Zoals de spread waarop een vrouw met gele Jodenster je aankijkt, naast een inkttekening van een goederentrein met koffers en tassen ervoor. En zoals de macabere prent van een grasvlakte die tweederde van een spread beslaat, waarachter één kleine boom waarin een zwarte mensfiguur aan een tak bungelt: die herinnert aan Strange fruit van Billy Holiday…
Een ontroerend en erg welkom rustpunt in het boek vormen de drie herinneringsbeelden bij de regels:
Het kleine verdriet dat je moeder steeds suste,
haar haar dat zo kriebelde als ze je kuste,
dat alles was thuis, dat alles en meer, (…)
Haar haar dat zo kriebelde is een weelderige golf zwart haar die gul over de hele spread stroomt, maar toch ook weer met een verontrustend detail…
Tekst en beeld samen vormen een universele bittere aanklacht tegen onrecht en onverschilligheid, ijzersterk gebracht. Een heftig boek, maar steengoed en noodzakelijk.
Naast dit ‘zware’ prentenboek over vluchtelingen, biedt het prentenboek De koffer, over hetzelfde thema, een lichtvoetig tegenwicht, ook qua illustraties, zonder oppervlakkig te worden. Daarin arriveert een ondefinieerbaar dier – stoffig, moe, verdrietig en bang – met een grote koffer bij een kip, een konijn en een vos, die nieuwsgierig vragen wat er in zijn koffer zit. Hij vertelt hen dat er een theekopje, een stoel, tafel en een huisje in zit. Dat geloven de dieren niet. Als hij in slaap valt, wil de vos de koffer openbreken. Konijn vindt dat je dat niet kunt maken en kip twijfelt. Als de vos de koffer toch openbreekt, blijkt er een theekopje aan scherven in te zitten en een oude foto van de rest. ‘Zie je wel. Hij heeft tegen ons gelogen!’ zegt vos. Maar konijn schaamt zich terwijl kip wikt en weegt: zo geven ze drie verschillende reacties op vluchtelingen.
Het verhaal heeft een wensvervullend slot: als het vreemde dier wakker wordt, ziet hij dat het theekopje is gelijmd en dat vos, konijn en kip ook verder de brute actie van vos hebben goedgemaakt. Dan nodigt hij hen uit op de thee.
Een hartverwarmend slot in vriendelijke, kleurige prenten, tegengesteld aan het slot van Mensen met koffers. Daarom is het een goed idee om béide boeken voor te lezen. Dat geeft meer reliëf aan – en gespreksstof over – hoe mensen in rijke landen kunnen reageren op vluchtelingen.
Sjoerd Kuyper (tekst) & Annemarie van Haeringen: Mensen met koffers, uitgeverij Hoogland & Van Klaveren 2020, € 17,50, 6+. Zilveren Penseel 2021.
Chris Naylor-Ballesteros: De koffer, uitgeverij Gottmer, 2020, € 14,99, 4+
——————————————
jan/feb 2021: 117-de Jeugdboekentip van de Maand:
Oud genoeg om de aarde te redden
&
serie Klimaatjes
In 2020 won De Jonge Klimaatbeweging de De Duurzame 100 van dagblad Trouw. En verdiend, want de jongeren voeren terecht actie tegen de klimaatverandering die hun toekomst onleefbaar dreigt te maken!
Ook veel kinderen zijn zich al op jonge leeftijd bewust van de noodzaak om in actie te komen tegen klimaatverandering. Zo laat het prentenboek Oud genoeg om de aarde te redden twaalf kinderen zien, van over de hele wereld, die in actie kwamen tegen klimaatverandering, soms al vanaf zeven jaar!
Zo richtte de Duitse Felix op negenjarige leeftijd Plant for the Planet op, omdat hij zich zorgen maakte over de ontbossing. Hij begon met een spreekbeurt voor zijn klas (groep 6) en inspireerde daarna zoveel schoolkinderen dat binnen een paar jaar een miljoen bomen geplant werden in bijna honderd landen, ook in Nederland (zoals in het Amsterdamse Sarphatipark)!
Himangi uit India bond de strijd aan tegen luchtvervuiling door het verkeer; ze begon op haar negende een campagne om de fiets naar school te nemen in plaats van de auto. De zusjes Amy (16) en Ella (14) uit Engeland richtten een stichting op om anderen bewust te maken van plastic wegwerp-afval en hoe je dat kunt terugdringen. De elfjarige Vincent uit Frankrijk begon een inzamelingsactie voor een biologische groentetuin in zijn dorp. De negenjarige Eunita uit Kenia legde een tuin aan om bijen aan te trekken en Shalise uit Australië was elf toen ze het strand bij haar huis schoon begon te maken en met succes haar gemeente opriep om dat structureel te doen.
Elke spread is een aansprekende full-colour prent waarop het verhaal van één kind verteld en in beeld gebracht wordt, met summiere uitleg over het waarom van de actie. De gevaren van klimaatverandering worden genoemd, maar de nadruk ligt op wat je als kind kunt doen om dat tegen te gaan. De laatste spread vat kort samen hoe je kunt helpen de aarde te redden en hoe je je stem kunt laten horen. Een bijzonder aantrekkelijk en inspirerend prentenboek voor kinderen vanaf zeven jaar.
Voor jongere kinderen is de prentenboekserie Klimaatjes van uitgeverij Clavis een speelse eye-opener.
De Klimaatjes zijn zeven dieren met elk een eigen karakter: Mol doet graag zijn eigen ding, Muis is slim, Duif is een allemansvriendje, Egel is lief en voorzichtig, Uil is de doordenker, Vos vindt zichzelf de stoerste en Kikker is de snelste. Ondanks hun verschillen zijn ze goede maatjes. In de zeven delen van de serie stuiten ze steeds op een klimaatprobleem dat ze samen oplossen.
In Blij met een bij merkt Egel dat er geen appels aan zijn appelboom groeien, alleen bloemen. Water geven helpt niet, met de zaklamp zonlicht imiteren helpt evenmin en de boom knuffelen ook niet. Uil weet hoe het zit: ‘Appels gaan pas groeien als de bijen stuifmeel op de bloemen hebben achtergelaten.’ Maar er zijn bijna geen bijen meer, ‘omdat we niet goed voor hen zorgen.’ Uil geeft Egel een zakje zaadjes van bloemen waar bijen graag komen, Mol stopt de zaadjes in de grond, Muis maakt met Egel een bijenhotel en Vos timmert bordjes die de bijen de weg wijzen naar de bloemen en het bijenhotel, ‘want als de bijen de weg niet weten, komen ze ook niet op bezoek.’ Zo blijft het verhaal lichtvoetig en humoristisch. De laatste spread, met als titel Zelf aan de slag geeft tips hoe je meer bijen in je tuin krijgt en hoe je een bijenhotel maakt.
In Plasticsoep gaan de Klimaatjes naar het strand, maar als Kikker in zee gaat zwemmen, komt hij boven met een kapotte plastic zak over zijn hoofd. ‘Je lijkt wel een zeemonster!’ lacht Vos. Ze vinden ook een plastic frietbakje en een plastic fles. Egel leest in de krant dat al dat plastic in zee plasticsoep heet, en Uil concludeert dat ze minder plastic moeten gebruiken, want dan komt het ook niet in zee terecht. Maar Duif heeft veel plastic tassen… Wat nu? Ze maken er vliegers van! En in Zelf aan de slag versiert Duif een stoffen boodschappentas en zegt ze in de supermarkt nee tegen een plastic tas.
In Kliekjesfeest gaat het om voedselverspilling. Duif wil zijn restjes van een familiediner in de vuilnisbak gooien, maar Muis vindt dat zonde. Uil vertelt met een halve tomaat in zijn poot hoeveel werk het is om die tomaat te laten groeien, wat Mol bevestigt, want hij heeft de tomatenplant altijd water gegeven. Dan bedenken ze samen wat ze met alle kliekjes kunnen doen. Ze experimenteren met bananensaus over worteltjestaart, spruitjesstamppot met vanillevla, spaghetti met bosbessen, en ten slotte zitten ze aan een heerlijk creatieve feestmaaltijd.
Zo zijn ook de andere delen zowel verhalend als informatief en inspirerend: educatief zonder belerend te zijn. In Natte voeten merken de (kli-)maatjes dat het bos een hevige regenbui veel beter absorbeert dan de stad met al z’n steen. In Warme truien merken ze dat je niet per se hout nodig hebt om het lekker warm te hebben. In Wat is het warm weet Uil dat dat komt door klimaatverandering en zoeken de vriendjes verkoeling in het park. En in Lekker donker stuiten de vriendjes ‘s nachts op lichtvervuiling als ze gaan kamperen.
De ruime, aansprekende prenten zijn helder, geestig en speels. De karaktertjes zijn consequent en raak verbeeld. Er is veel te zien op de prenten, er zit vaart in en ze stralen vitaliteit en optimisme uit. Een zeer waardevolle serie!
Lol Kirby (tekst) & Adelia Lirius (illustraties):Oud genoeg om de aarde te redden, uitgeverij Rubinstein, 2020, € 14,99, 7+.
Judith Koppens & Andy Engel (tekst) & Nynke Mare Talsma (illustraties): prentenboekserie Klimaatjes: Plasticsoep, Natte voeten, Wat is het warm, Blij met een bij, Warme truien, Lekker donker, Kliekjesfeest, uitgeverij Clavis, € 15,95 per deel, 5+. Van Plasticsoep wordt een poppentheaterstuk gemaakt dat in september 2021 in première gaat.
Er is ook een educatief bordspel Klimaatjes, ontworpen door Enactus, Studentenplatform voor Sociaal en Duurzaam Ondernemerschap. Het spel heeft geen directe relatie met de gelijknamige kinderboekenserie, maar wil kinderen ‘opleiden tot klimaatexperts van de toekomst’. Het is voor drie tot vijf tieners van 10 tot 14 jaar, die samen het bestuur van de stad Groentrecht vormen. Elke ‘minister’ heeft zijn eigen belangen en moet zijn eigen doelen behalen, maar het gezamenlijke doel is een leefbare stad voor mens, dier en natuur. Prijs € 108,90 voor bordspel plus bijbehorende app. Als je het spel te duur vindt, kan Enactus ook workshops geven in een klas of groep. Ook wordt er gewerkt aan een versie voor oudere tieners. Zie www.bordspelklimaatjes.nl.
——————————————
okt/nov/dec 2020: 116-de Jeugdboekentip van de Maand:
Het verhaal van Sinterklaas
&
Het geheime Boek van Sinterklaas
Als er één ding is waarover twee recente kinderboeken over Sinterklaas – de ene voor ‘gelovigen’ en de andere voor ‘niet-meer-gelovigen’ – het gloeiend eens zijn, dan is het dat de Sinterklaastraditie voortdurend verandert!
Het verhaal van Sinterklaas is een klein maar fijn Gouden Boekje voor kinderen van groep 3 tot en met 5. Het begint als een klassengesprek over Sinterklaas. Dat klinkt saai maar is juist geestig. Allerlei meningen en fantasieën over Sinterklaas passeren de revue. Volgens een Turks meisje komt Sinterklaas uit Turkije en had hij als baby al een lange baard. Een jongen zegt dat Sinterklaas met de stoomboot van Turkije naar Spanje is gevaren, waarop de meester zegt dat er toen nog geen stoomboten waren, dus dat het een zeilschip moet zijn geweest. En volgens Appie is Sinterklaas ook in Marokko geweest.
Dan vertelt de meester een spannend verhaal – losjes ontleend aan een mythe – over hoe Sinterklaas besloot elk jaar naar Nederland te komen. Intussen zie je de pieten, en niet één heeft een zwart gezicht. De meester vertelt dat Sinterklaas vroeger in plaats van cadeautjes brood en pepernoten uitdeelde omdat veel kinderen toen arm waren. En dat cadeautjes nu niet meer door de schoorsteen komen doordat kachels veranderden in centrale verwarmingen: ‘Alles verandert altijd,’ laat hij Sinterklaas monter zeggen.
Heel knap om op zo’n subtiele, onnadrukkelijke manier een Sinterklaasverhaal te schrijven dat vriend en vijand van Zwarte Piet tevreden zal stellen. Het boekje heeft zelfs de goedkeuring van Kick Out Zwarte Piet. Ook de kleurrijke illustraties verbinden verleden en heden: de vrolijke karikaturale prenten waarop kinderen extreem grote hoofden hebben, zoals in de tekenstijl van de jaren ‘50 van de vorige eeuw mode was, doet denken aan Fiep Westendorp: tijdloos fris en fruitig!
Dat alles altijd verandert, ook in de Sinterklaastraditie, wordt voor oudere kinderen (en volwassenen) buitengewoon boeiend en overtuigend uitgewerkt in Het geheime Boek van Sinterklaas. Floortje Zwigtman schrijft over de ontwikkeling van het Sinterklaasfeest door de eeuwen heen als een cultureel antropoloog over een pas ontdekt volkje met merkwaardige, interessante gebruiken: respectvol én nieuwsgierig, zodat je met objectieve bril naar het verschijnsel gaat kijken, vanuit diverse invalshoeken.
Zwigtman vertelt dat er historisch wel veertien Sint Nicolazen waren, en dat door epische verdichting goede daden van de ene heilige Nicolaas werden toegeschreven aan de andere. Ze laat figuren uit allerlei traditionele winterfeesten zien, van de Amerikaanse Santa Claus (ontstaan bij landverhuizers uit een mix van de Nederlandse Sinterklaas en de Engelse Father Christmas), de Italiaanse heks Befana, de Spaanse en Latijns-Amerikaanse Drie Koningen, tot de Scandinavische Joelbokken en de IJslandse kersttrollen toe.
De veranderingen in de helper van Sinterklaas zien we via fictieve Sinterklaasavonden in 1330 (met duivelse helpers), 1665 (in een protestants gezin komt Sint er niet eens in omdat hij als katholiek figuur verboden is, terwijl hij in een ander gezin zelf een duivelse figuur is geworden), 1851 (dan pas met Zwarte Piet!), 1966 (Piet als krompratende clown) en 2018 (Piets gezicht heeft allerlei kleuren).
Dat Zwarte Piet in 1851 zijn intrede doet, komt door een boek van de Amsterdamse schoolmeester Jan Schenkman: Sint-Nicolaas en zijn knecht, dat in dat jaar verschijnt. In de eerste druk droeg de zwarte knecht nog een oosterse harembroek, in de tweede druk een Spaans pagepakje. Over de vraag waarom de helper van Sinterklaas in de 19-de eeuw opeens een zwart jongetje werd, laat Zwigtman de lezer zelf nadenken aan de hand van drie hypothesen, die ze naast elkaar zet zonder zelf daaruit te kiezen. Ze maakt wel aannemelijk dat Zwarte Piet de plaats innam van de vroegere boemannen, doordat hij leek op een inwoner uit Afrika, die de mensen in Nederland toen beschouwden als dom, wild en gevaarlijk. Ze schrijft: Dat wat zij over Afrika dachten te weten niet klopte, kwam niet in hen op. De meesten wisten niets van de boeken in de bibliotheken van Timboektoe; van de beroemde verhalenvertellers aan het hof van Afrikaanse koningen; van de prachtig beschilderde rotskerken in Ethiopië.
Ook wat de Zwarte Pieten-discussie betreft, zet ze meningen en argumenten sec naast elkaar. Haar conclusie: Eigenlijk kun je maar één ding met zekerheid zeggen over Piet: hij verandert. En dat hij dat nu in de eenentwintigste eeuw weer doet, is dus niets nieuws. Het past bij Piet.
Het geheime Boek van Sinterklaas bevat nog veel meer: uitleg over attributen en tradities van Sint en Piet en over ouderwetse woorden in Sinterklaasliedjes, recepten van kruidnoten tot banketletters, hoe je een goede hulpsinterklaas wordt en hoe je een echt Sinterklaasgedicht schrijft, etc. Bovendien is het prachtig geïllustreerd: suggestief, geestig, mysterieus én verhelderend. Kortom: een buitengewoon rijk boek: informatief, leerzaam, humoristisch en verbindend. En: het zet je aan het denken!
Sjoerd Kuyper (tekst) & Emanuel Wiemans (illustraties): Het verhaal van Sinterklaas, een Gouden Boekje, Rubinstein 2018, € 7,99, 6+, Floortje Zwigtman (tekst) & Sassafras de Bruyn (illustraties): Het geheime Boek van Sinterklaas, Rubinstein 2019, € 22,50, Zilveren Griffel 2020, 9+.
——————————————
juli/aug/sept 2020: 115-de Jeugdboekentip van de Maand:
Quaco – leven in slavernij
&
Anansi de spin en de gulzige tijger
2020 is niet alleen het jaar van corona maar ook het jaar van Black Lives Matter. Daardoor herdachten velen van ons Keti Koti, de afschaffing van de slavernij, op 1 juli, nóg bewuster dan voorheen.
Een indrukwekkend beeldverhaal over de slavernij is Quaco – leven in slavernij, over een Afrikaans kind dat geroofd wordt, in het fort Elmina doorverkocht aan Nederlandse slavenhalers, gebrandmerkt en naar Suriname verscheept. Onderweg leert hij het meisje Afua kennen, en ze zweren altijd bij elkaar te blijven. Ze maken afschuwelijke wreedheden mee, die pijnlijk nauwkeurig in beeld gebracht zijn. Quaco wordt gekocht door de Schots-Nederlandse officier John Gabriël Stedman en raakt Afua kwijt. Hij moet mee op patrouille tegen weggelopen marrons met hun leider Boni en reist met Stedman mee naar Holland. Daar wordt hij gedoopt, krijgt de naam Willem Stedman en wordt ‘vrij man’, maar als bediende op een kasteel wordt hij nog steeds gekleineerd. Tot hij besluit zijn levensverhaal op te schrijven en te vertrekken.
Quaco heeft echt bestaan. Hij werd omstreeks 1760 geboren, waarschijnlijk in Ghana, en op 8- of 9-jarige leeftijd verkocht aan slavenjagers. Met minutieuze precisie tekende striptekenaar Eric Heuvel het zware leven van de tot slaaf gemaakte Afrikanen op de slavenschepen en op de plantages. Daarvoor bestudeerde hij archieven, tekeningen, schilderijen en het boek van Stedman: Narrative of a Five Years’ Expedition against the Revolted Negroes of Surinam (1796), die de wreedheden tegen de tot slaaf gemaakten gedetailleerd beschreef en tekende. Sommige illustraties uit Quaco – leven in slavernij zijn één op één te herleiden tot bepaalde tekeningen en schilderijen.
Na 1791 verdween Quaco uit beeld. Na lang zoeken vond schrijfster Ineke Mok hem terug in archieven van de VOC: in 1793 arriveerde hij in Batavia, waar hij waarschijnlijk is gebleven. Achterin het boek staat genuanceerde informatie over de bronnen voor dit boek en over de slavernij in de Nederlandse koloniën in het algemeen.
Bij alle terechte aandacht voor de afschaffing van de slavernij raakt de vertelcultuur van de tot slaaf gemaakte Afrikanen soms ondergesneeuwd, zoals bij de grote Suriname-tentoonstelling in de Nieuwe Kerk op de Dam gebeurde. Dat is onterecht, want die vertelcultuur is buitengewoon fascinerend. Het enige wat de tot slaaf gemaakten op de schepen konden meenemen, was hun vertelcultuur over de slimme, dwarse spin Anansi. Oud-Dominicusganger ds. Wim Baart toonde in zijn dissertatie Cuentanan di Nanzi, waarop hij in 1983 promoveerde in de godsdienstwetenschap (!), aan dat de Anansi-verhalen in Afrika een mythologische oorsprong hadden, maar op de plantages in het Caraïbisch gebied de functie kregen van onderhuids protest tegen de slavernij. Eigen cultuuruitingen waren verboden op de plantages, maar stiekem werden de verhalen toch verteld, en gaven ze hoop op bevrijding.
In de twintigste eeuw namen Surinamers de Anansi-tori – en Antillianen de Cuentanan di Nanzi – mee naar Nederland. Hier sloegen ze meteen aan, wat niet verwonderlijk is, want de verhalen zijn universeel en verbindend, klassiek cultureel erfgoed dat het verdient om door elke generatie opnieuw uitgevonden te worden. In de twintigste eeuw vond de omslag plaats van mondelinge vertelcultuur naar schriftelijk vastgelegde verhalen. De eerste Surinaamse president, Johan Ferrier, vertelde de Anansi-tori in de jaren ‘70 en ‘80 voor de radio. Die werden getranscribeerd, gebundeld en (door mij) bewerkt in Het grote Anansiboek (Conserve 2010, herziene herdruk Querido 2020).
De Anansi-verhalen zijn van oudsher voor alle leeftijden, maar in de praktijk voor 8+. Daarom is een nieuwe serie prentenboeken met Anansi-verhalen voor kleuters een welkome, unieke aanvulling. Het eerste deel, Anansi de spin en de gulzige tijger, is een buitengewoon geestige, moderne versie van het oeroude Afro-Caraïbische verhaal waarin Anansi de machtige tijger te slim af is en voor gek zet. In deze versie van voormalig AT5-presentator Iven Cudogham doet Anansi dat nadat de tijger diens koelkast heeft leeggeplunderd. Anansi blijft daarbij zichzelf: een universele opschepper en slimmerik die zich met flair aanpast aan veranderende tijden.
De illustraties zijn warm, speels, humoristisch, levendig, spannend. Traditioneel Afrikaanse kleuren en motieven spatten van de pagina’s af en toch is de beeldtaal eigentijds: gestileerd en met de computer gemaakt. Over de figuur van de koning is echt nagedacht: hij is nóch een witte onderdrukker, nóch een traditioneel dorpshoofd geworden, maar een mythisch uitziende figuur met een paars gezicht en paradijsvogelkroon: een beeld dat recht doet aan de traditie maar ook tijdloos mysterieus is.
In de kindertentoonstelling Sabi Suriname, in het Tropenmuseum (tot 1 maart 2023), staan deze Anansi-verhalen centraal. Er worden ook vertelplaten en animatiefilmpjes van gemaakt. Dat wordt smullen!
Ineke Mok & Eric Heuvel: Quaco – Leven in slavernij, uitgeverij L & NiNsee 2019, € 19,95, 10+.
Iven Cudogham & Moldybird studio: Anansi de spin en de gulzige tijger, Gottmer 2020, € 13,99, 4+. De set vertelplaten verschijnt in augustus 2020. Deel twee, Anansi de spin, sterker dan Olifant, verschijnt in oktober 2020.
Johan Ferrier & Noni Lichtveld: Het grote Anansiboek, herziene uitgave: Querido, september 2020, € 17,50.
Zie over slavernij ook:
– Kinderboekentip 3: Verkocht, Hans Hagen, 8+,
– Kinderboekentip 53: Slaaf kindje slaaf, Dolf Verroen (2006), heruitgegeven als Hoe mooi wit ik ben, Leopold, 8+
– Kinderboekentip 54: Slavenhaler, Rob Ruggenberg, 12+
– Kinderboekentip 100, april/mei 2018: De reis van Syntax Bosselman, Arend van Dam & Alex de Wolf, 10+.
——————————————
juni 2020: 114-de Jeugdboekentip van de Maand:
Alles wat was – hoe ga je om met afscheid?
Filosofe Stine Jensen schrijft kinderboeken die helpen nadenken over jezelf in relatie tot de mensen en de wereld om je heen. Voor haar debuut Lieve Stine, weet jij het? (2014) kreeg ze een Zilveren Griffel. In dat heel toegankelijke filosofieboek beantwoordt ze levensvragen van kinderen, en stelt ze zelf ook vragen en geeft ze opdrachtjes. Daarna schreef ze voor kinderen over gevoelens, vriendschap, geluk en over hoe je je ouders opvoedt (!)
Haar nieuwste boek is Alles wat was – Hoe ga je om met afscheid? Het boekenpanel van De Wereld Draait Door noemde het ‘een klassieker, nu al’ (28-1-2020). Dat moge wat voorbarig zijn, het is wel een prachtig kloek boek over afscheid en rouw in de meest brede zin van het woord: als iemand sterft van wie je houdt, als je ouders gaan scheiden, als je gaat verhuizen, als je afscheid moet nemen van je basisschool of kindertijd, van lievelingsknuffels, van schoenen die je te klein geworden zijn… Diverse overgangsriten passeren de revue, zoals de joodse bar mitswa voor jongens en bat mitswa voor meisjes, en de quinceañera in Zuid-Amerika, als een meisje vijftien jaar wordt.
Bij het afscheid nemen van spullen komt de Boeddhistische onthechting ter sprake, en dat goedkope plastic spullen slecht zijn voor het milieu. Er horen opdrachten bij die je aan het denken zetten, zoals: Kies tien spullen in je kamer en zet die eerst op volgorde van waarde in geld en daarna op volgorde van hoeveel ze voor je betekenen.
Het gaat ook over verdriet en troosten, dat je empathie met jezelf mag hebben als je echt verdrietig bent. Er is een liefdevolle oefening om jezelf te troosten, en tips om iemand anders te troosten, zoals goed luisteren zonder meteen oplossingen te bedenken of je mening te geven.
Het prettige van dit boek is dat het stimuleert tot onbevangen zelfstandig denken, zonder te sturen. Over de dood komt eerst een kind aan het woord; ze vertelt over klasgenootje Vlinder dat overleed na een auto-ongeluk. Toen er een vlindertje op haar hand kwam zitten, voelde ze zich getroost. Dan komen kort de ideeën over de dood van verschillende religies aan bod, inclusief het atheïsme. Kinderen uiten hun gedachten en fantasieën over sterven en begraven, waarna begrafenis- en rouwrituelen uit verschillende culturen een idee geven van de grote diversiteit hierin.
De mix van brieven van, en interviews met kinderen, weetjes, opdrachten, vragen, doe-tips, lees- en kijktips maken het boek tot een levendig en inspirerend geheel, en niet alleen voor kinderen. De ruim opgezette, fleurige illustraties – soms ware denkplaatjes – en fraaie lay-out en vormgeving zijn meer dan een aantrekkelijke finishing touch. Kortom: dit is een in alle opzichten waardevol gezinsboek!
Stine Jensen: Alles wat was – hoe ga je om met afscheid?, uitgeverij Kluitman 2020, illustraties Marijke Klompmaker, ISBN 9789020622430, 8+, € 18,99.
Voor jongere kinderen zijn deze prentenboeken over afscheid (vooral van een oma of opa) aanraders:
Dick Bruna: Lieve oma Pluis, Mercis Publishing 1996, 2+,
Monica Maas: Dag opa Henk, De Vier Windstreken 2020, 3+,
Susan Varley: Derk Das blijft altijd bij ons, Lemniscaat 1984, 4+.
Max Velthuijs: Kikker en het vogeltje, Leopold 1991, 3+.
——————————————
maart/april/mei 2020: 113-de Jeugdboekentip van de Maand:
Corona – de wereld staat stil en op zijn kop
Ontroerende actuele poëzie vol verbazing en verbijstering, heet van de naald, soms schrijnend, soms hoopvol, vaak troostrijk, in een eenvoudig, maar gloedvol geïllustreerd en fraai vormgegeven boekje. Dat is het zestiende nummer van Dichter. Gedichten voor kinderen van 6 tot 106, een kleurrijk poëzietijdschrift dat vier keer per jaar verschijnt, steeds met een ander thema.
Dit nummer bevat zestig nieuwe gedichten van ruim veertig dichters over de corona-pandemie. Niet over IC’s, cijfers en statistieken, maar over gevoelens, over wat het met mensen doet. Allerlei aspecten van de grillige ziekmaker komen aan bod: het onverwachte, het raadselachtige, het onzichtbare, het onvoorspelbare, de eenzaamheid, de anderhalve meter, het missen van het gewone, de lege straten, de stilte, het verplicht binnenblijven, het niet mogen bezoeken van geliefden, het klappen voor de zorg, het thuisonderwijs, de van niets wetende vrolijke lente…
Schrijnend is Iris Le Rütte in ‘Anderhalve meter’: ‘Ze reikt naar mijn arm, / naar mijn hand // tussen ons in / waait de tijd – / de ruimte krimpt // Het mag niet, mam’
Even bitter als troostrijk is dit gedicht van Jos van Hest: ‘Oma, // als je straks in de hemel komt / mag je zuurstofmasker af // En als wij dan op bezoek komen / hoeven onze mondkapjes ook niet meer // kunnen onze lippen eindelijk weer / gewoon praten, lachen en zoenen’
Kate Schlingemann beschrijft het onverhoedse in ‘Op alles voorbereid’: ‘(…) op alles / altijd voorbereid geweest, / maar niet dit ongewisse / hoelang, wanneer en waar’.
‘Vroeger gingen we naar school.’ schrijft Gerard Berends in ‘Mijn kamer’: ‘Nu zit ik de hele dag op mijn kamer. / k a m e r, vijf letters, vier muren, / twee raampjes, één deur. // (…)’
De corona-crisis heeft ook positieve kanten. Zo schrijft Erik van Os laconiek: ‘Een virus zorgt voor vaders / in de speeltuin op een tijd / dat ze normaal gesproken / wel wat beters te doen hebben. / (…)’
Herman Coenen ziet quarantaine als het krimpen van de aardbol tot ‘je eigen huis, de kamer’ waarna je ‘(…) o wonder, de boeken / die je nog op zolder had, bewaard / (…)’ vindt, die je de wereld teruggeven ‘zoals ze was, oneindig.’
En verschillende dichters schrijven over de onverstoorbaar ontluikende lente: ‘Stil maar / blijf binnen / met de ramen open’ schrijft Frank Eerhart, ‘hoor het geluid van de vogels / geen razend verkeer over de wegen / ruik de geur van bomen / na de regen / nu even’
Bette Westera geeft er zelfs een humoristische draai aan in ‘Lang zal ze leven!’: ‘Mijn vader heeft een heleboel / wc-papier gekocht. // We krijgen allemaal een rol / en schrijven anderhalve meter vol. // We hebben geen van allen ooit / zo’n lange brief geschreven. // We rollen ze naar buurvrouw Blom, / die morgen honderd wordt. // Vier brieven, / elk van anderhalve meter, / niet te kort!’
Ineke Holzhaus laat een kind monter vooruitkijken: ‘Als het allemaal voorbij is / blijf ik skypen met mijn opa / want dat heb ik hem geleerd.// (…)’ En Monica Boschman blikt vanuit een verre toekomst terug op de corona-crisis: ‘Dit is wat jij later / aan jouw kinderen vertelt: // Voor het virus kwam / was het vliegtuig goedkoper / dan de trein, kwamen t-shirts / uit India en sperziebonen / uit Egypte. Onze varkens / (bah, aten jullie die echt, / roepen ze in koor) / gingen in wagens naar Spanje. // (…)’
Hoop biedt Dichter. ook, zoals bij Theo Olthuis: ‘Hoop // Hoewel soms even / niet meer in de buurt / gaat hoop gewoon / zijn eigen gang. / Ondanks of iets / wel of niet / en nog steeds / een beetje bang, / priemt uit een hoekje / van de horizon / al een straaltje licht.’
Warm en troostrijk is het slotgedicht van Kate Schlingemann, bedoeld om naar een lief iemand te sturen: ‘Dichtbij me // als alles anders is / en iedereen / om binnenblijven roept / en ook afstand houden graag // als alleen dit gedicht / nog zacht tegen je praat: / ik ben er, zie je, lach, / ik zing je, wuif je, dans, / dichtbij me dan, omarm ik jou, / wat langer dan vandaag.’
Tenslotte geeft Jos van Hest inspirerende tips om zelf aan het dichten te slaan, vergelijkbaar met de manier waarop hij dat in 2015 in de Dominicus deed tijdens de jubileumconferentie Taal die beweegt.
De zachte, kleurrijke illustraties door debutante Leandra du Pau, van stille mensen binnenshuis, veelal lezend, en omringd door konijnen, passen goed bij de thuisisolatie in coronatijd.
Kortom: dit corona-nummer van Dichter. geeft een indringend, waardevol tijdsbeeld van de corona-crisis en is een wonder van warmte, meeleven, troost en hoop op betere tijden.
Dichter nr. 16: Corona – de wereld staat stil en op zijn kop, eindredactie Mia Goes, illustraties Leandra du Pau, € 6,50. Een jaarabonnement op Dichter kost €16,95 en daar krijg je vier nummers voor. Vorige nummers zijn nog verkrijgbaar, zoals nr. 14 over Geluk, nr.13 over Dementie, nr. 12 over Bomen en een speciaal nummer over Laaggeletterdheid. Het volgende nummer gaat over Geloof: ‘Het geloof met een hoofdletter G, maar ook het geloof in jezelf, in de liefde en dat alles altijd weer goed komt.’ Bestellen: bij Plint: www.plint.nl, 040-2454001, Antwoordnummer 10013, 5600VB Eindhoven.
——————————————
jan / februari 2020: 112-de Jeugdboekentip van de Maand:
Pip en Posy
De acht prentenboeken over de vriendjes Pip (konijn) en Posy (muis) zijn een schot in de roos voor kinderen vanaf 2½ jaar. Prentenboekmaker Axel Scheffler (1957), vooral bekend van De Gruffalo, heeft een feilloos gevoel voor peuter- en kleuterpsychologie: hij neemt de uit het leven gegrepen dramaatjes volkomen serieus. Pip en Posy treden op als zelfstandige kinderen – elk met een eigen knuffel, respectievelijk Varkentje en Kikker. Ouders komen in de verhalen niet voor en dat maakt de interactie tussen de ‘kinderen’ heel puur.
In Pip en Posy en de superstep heeft Pip een prachtige step waarop hij allerlei kunstjes doet. Posy pakt de step af en rijdt erop weg, maar is minder handig dan Pip. Ze valt, haar knie bloedt en ze moet huilen. Eerst is Pip erg boos, maar als hij ziet dat Posy zich pijn heeft gedaan, vergeet hij zijn boosheid en doet een pleister op Posy’s knie, waarna ze sorry zegt en ze elkaar een knuffel geven.
In Pip en Posy en het kleine plasje komt Pip bij Posy spelen en is zo verdiept in zijn spel dat hij vergeet dat hij moet plassen. Opeens ligt er een plasje op de vloer. Posy doet er niet moeilijk over: ze dweilt het plasje op en geeft Pip schone kleren uit haar eigen kast. Daarna gaat Pip wèl tijdig op het potje.
In Pip en Posy en de grote ballon heeft Pip een grote rode ballon, waar iedereen naar kijkt. Als hij de ballon per ongeluk loslaat en die weg zweeft, rennen Pip en Posy erachteraan, maar ze kunnen niet meer bij het touwtje. In het park raakt de ballon een scherpe tak en knapt. Pip huilt hevig, maar Posy troost hem met bellenblaas. De bellen die ze nu blazen, spatten ook uit elkaar, maar dat hoort erbij.
In Pip en Posy en het enge monster gaat Posy cupcakes maken. Als de cupcakes in de oven zitten en Posy moet wachten tot ze klaar zijn, verschijnt er een monsterhand voor het raam… Als er op de deur gebonsd wordt en het monster binnenkomt, wordt Posy zo bang dat ze begint te huilen. Opeens ziet ze Pip’s voeten onder het monsterpak uit steken en is ze niet bang meer. Dan trekt Posy het monsterpak aan: in drie prenten zie je haar een ‘monster’ worden. Zo ziet het kijkend kind dat het niet echt is en kan daardoor lekker griezelen. Ten slotte eten Pip en Posy de cupcakes op, terwijl de monsterkop naast hen op de grond ligt.
In Pip en Posy en de lievelingsknuffel gaat Posy bij Pip logeren, maar vergeet haar lievelingsknuffel mee te nemen. Zonder Kikker kan ze écht niet slapen! Pip geeft haar andere knuffels, maar die wil ze niet. Ze huilt hartverscheurend. Dan geeft Pip haar zijn eigen lievelingsknuffel Varkentje. Posy voelt dat hij daarmee iets kostbaars van zichzelf geeft en dan is het goed.
In Pip en Posy en het nieuwe vriendje gaan Pip en Posy naar het strand. Posy doet een dutje en Pip gaat met Vic, een nieuw vriendje, spelen. Als Posy wakker wordt, vraagt Pip of ze mee wil doen, maar dat wil ze niet. Ze voelt zich buitengesloten, alleen. Meegaan om een ijsje te kopen, wil ze echter wel. Dan snaait een meeuw het ijsje van Vic weg. Vic huilt. Posy geeft Vic haar laatste muntje, zodat hij een nieuw ijsje kan kopen.
In Pip en Posy in de sneeuw maken Pip en Posy voetsporen in de sneeuw, vangen sneeuwvlokken op hun tong en gaan sleetje rijden. Als ze een sneeuwpop maken, wil Posy een sneeuwmuis maar Pip een sneeuwkonijn. Op het hoofd van de sneeuwpop zie je één muizenoor en één konijnenoor. Ze krijgen er slaande ruzie over. Posy gooit het hoofd van de sneeuwpop naar Pip waarna Pip Posy achterover duwt. Dan liggen ze allebei een tijdje in de sneeuw te huilen. Ten slotte zeggen ze sorry tegen elkaar en maken het weer goed.
In Pip en Posy en de kerstboom hangen Pip en Posy zelfgebakken kerstkoekjes in de kerstboom, en chocolade klokjes en zuurstokken. Maar steeds als Posy nieuwe eetbare versiering gaat halen, verdwijnt er iets uit de kerstboom. Even later ligt Pip met pijn in zijn buik op de bank. Dan biecht hij op dat hij alles opgegeten heeft. Posy is niet boos, en ze versieren de kerstboom nu met papieren sterren en slingers.
Emoties als verdriet, schrik, verbazing, blijdschap, angst en teleurstelling zijn expressief verbeeld, en de prenten zijn zo helder getekend dat peuters en kleuters al gauw zelf het verhaal kunnen vertellen. Zo ‘las’ mijn kleindochter op haar derde verjaardag een van de boekjes voor aan haar lievelingsknuffel die ze net ‘naar bed had gebracht’. Daarbij helpt dat de prenten talloze aansprekende details bevatten. Zo zie je op de prent waar Pip en Posy met een kerstboom op hun slee thuiskomen twee sneeuwpoppen naast het huis: een sneeuwmuis én een sneeuwkonijn, een stille verwijzing naar Pip en Posy in de sneeuw.
De serie gaat over vriendschap: over ruzie maken en het weer goed maken, over verdrietig zijn of pijn hebben en troosten, iets stouts of doms doen en dat eerlijk opbiechten, over jaloers worden en dat oplossen met een ontroerende geste. Soms kost het wat zelfoverwinning, zoals wanneer Pip Posy zijn lievelingsknuffel geeft om mee te slapen, maar geloofwaardig blijft het. Impliciet en spelenderwijs geeft de serie zo waardevolle handvatten voor een vreedzame samenleving. Educatie zonder een greintje moralisme. En nog zeldzaam mooi gemaakt ook!
Axel Scheffler: serie Pip en Posy, uitgeverij Gottmer:
Pip en Posy en de superstep, Pip en Posy en het enge monster, Pip en Posy en de kerstboom: € 10,99;
Pip en Posy en het kleine plasje, Pip en Posy en de grote ballon, Pip en Posy en de lievelingsknuffel, Pip en Posy en het nieuwe vriendje, Pip en Posy in de sneeuw: € 9,99, alle als e-book € 4,99, vanaf 2½ jaar.
Pip en Posy als set knuffels: € 19,95.
——————————————
nov / december 2019: 111-de Jeugdboekentip van de Maand:
De weglopers
Boeken over relaties tussen grootouders en kleinkinderen zijn opvallend vaak prachtig geschreven. Dat is bijvoorbeeld het geval met ‘Sterre en Joe’ van Martha Heesen (1997), ‘De ogen van Sitting Bull’ van Mireille Geus (2011, Tip 46, november 2012) en ‘De regels van drie’ van Marjolijn Hof (Woutertje Pieterse Prijs 2014, Tip 62, maart 2014).
Een gloednieuw juweeltje in dit genre is het laatste boek van de Zweedse auteur Ulf Stark (1944-2017): ‘De weglopers’. Overigens is het zijn tweede over dit thema, na het adembenemend mooie, ontroerende én humoristische ‘Kun je fluiten Johanna?’ uit 1993, waarin twee stoere straatschoffies een oude man uit een bejaardenhuis een spannend laatste kwajongensavontuur laten beleven: medisch volstrekt onverantwoord, maar de oude man stijgt fysiek boven zichzelf uit en herbeleeft zijn kindertijd in volle glorie.
Iets dergelijks gebeurt in ‘De weglopers’ tussen de ik-figuur, een jongen van een jaar of negen, tien, en zijn opa die in het ziekenhuis ligt. De jongen heeft een sterke band met zijn grootvader, die hem naar zichzelf Klein-Gottfried noemt. Opa is met zijn gevloek en getier erg lastig voor het verplegend personeel, maar zijn kleinzoon begrijpt hem. De vader van de jongen, zoon van opa, heeft veel minder affiniteit met zijn terminaal zieke vader.
Klein-Gottfried weet met hulp van Adam, een grote jongen, opa een weekend mee te nemen naar zijn huis op het eiland waar hij met oma woonde. Adam doet zich in het ziekenhuis voor als neef en krijgt van de verpleging een voorraad medicijnen mee. Thuis zegt Klein-Gottfried dat hij op voetbalkamp gaat en zijn moeder maakt gehaktballetjes voor het hele team. Om het echt te laten lijken, haalt Klein-Gottfried zijn voetbaltenue door de modder, want als je liegt ‘moet je overal aan denken’ – een gevleugelde uitdrukking in het boek.
Opa kan haast niet meer lopen, maar nog prima commanderen en vloeken. Eenmaal in zijn eigen huis trekt hij zijn oude plunje aan en geniet van de vossenbessenjam die nog door oma is gemaakt. Hij heeft haar vreselijk gemist in het ziekenhuis en in de jam ervaart hij iets van haar. Ook laat hij zich door zijn kleinzoon van zijn gevloek afhelpen, want als hij straks in de hemel oma gaat ontmoeten, moet hij toch een beetje netjes kunnen praten…
Uit ‘De weglopers’ spreekt evenveel fijne, milde humor als uit ‘Kun je fluiten Johanna’ en evenals dat boek bevat het geen greintje sentimentaliteit. Toch herhaalt Ulf Stark zichzelf niet: ‘De weglopers’ is minder anarchistisch en er wordt veel serieuzer nagedacht over de vraag of er leven is na de dood. De licht karikaturale illustraties in krachtig kleurpotlood zijn rake portretten van de personages. Je zíet opa veranderen van een boze grijsaard in een tot rust gekomen oude man die zich overgeeft aan de dood.
Ulf Stark, wiens tweede naam Gottfrid was en die kort na het inleveren van het manuscript overleed aan kanker, heeft de wereld met dit boek een prachtig, doorleefd geschenk nagelaten.
Ulf Stark: De weglopers, ill. Kitty Crowther, Querido 2019, ISBN 97890-45123882, € 17,99, 8+.
——————————————
oktober 2019: 110-de Jeugdboekentip van de Maand:
De boom met het oor
Gehoord worden, gezien worden, iemand die naar je luistert… De boom met het oor is een even speels als fantasierijk prentenboek dat laat zien hoe goed het een mensenkind doet als er echt naar hem of haar wordt geluisterd.
Een jongen van een jaar of acht wil vertellen wat hij die dag ontdekt heeft. Het is zó belangrijk voor hem dat het bijna uit hem barst. Maar niemand luistert, zijn juf op school niet, de kinderen van zijn klas niet, de sleutel om zijn nek niet…
Na schooltijd slentert hij het stadspark in, maar ook een vogel en een hond in het park willen niet naar hem luisteren. Iedereen is met zichzelf bezig. Voordat de hond terug rent naar zijn baasje, roept hij nog: ‘Vertel het aan de boom. De boom met het oor! (…) De allerhoogste in het park!’
Die allerhoogste boom in het park heeft halverwege de stam een oor. Dat weten de mensen niet, maar de dieren wel. Het oor ‘kan het gras horen groeien, de wind horen ritselen, het kan het kleinste vogeltje horen zeuren om een worm.’
De jongen loopt erheen, tegelijk met een stoet kevers die treuren om een kever die is opgegeten door een kraai. Er staat al een hele rij torren, eekhoorns, muizen en duizendpoten bij de boom. Al ruziënd vertellen ze elk hun verhaal. Het oor luistert geduldig.
Uiteindelijk komt ook de jongen met het grote nieuws dat hij al de hele dag wilde vertellen. En hij voelt dat er naar hem geluisterd wordt. ‘Het is alsof de boom zich naar hem toe buigt. Alsof de aarde hem ziet, de lucht en de sterren, de diepte, de ruimte, de tijd.’
Annet Schaap wist dat het na haar bejubelde en veel bekroonde Lampje (Kinderboekentip 98, januari-februari 2018) razend moeilijk zou zijn om dit succes te evenaren. Dat probeert ze met De boom met het oor ook niet. Het is iets heel anders: een kort verhaal, oorspronkelijk geschreven in opdracht van het Internationaal Kamermuziekfestival Utrecht bij Schilderijen van een tentoonstelling van de componist Modest Moessorgski. Toch is er één punt van overeenkomst met Lampje: het terloops in elkaar overgaan van magie en werkelijkheid.
Dit keer heeft ze haar verhaal niet zelf geïllustreerd, maar deed Philip Hopman dat. En hoe! Hij heeft zich uitgeleefd in levendige, gedetailleerde prenten van een schreeuwend drukke Barcelona-achtige stad vol haastig voortjakkerende mensen. Daarnaast tekende hij die wonderlijke wereld in het park van insecten en kleine dieren met decoratieve pootjes, sprieten en staarten. Prachtig is de mentale groei van de jongen verbeeld: in het begin klein en nietig en op het laatst groot en zelfbewust, zó groot dat hij niet eens meer op de pagina past!
Tekst en illustraties houden elkaar in evenwicht in dit boek, waarvan de spirituele ondertoon expliciet wordt in de laatste zinnetjes: Zoek een boom. Zoek een oor. Zoek iets wat luistert. Drie kleine zinnetjes links in een hoekje van een spread die verder geheel gevuld is met die immens grote, volle stad. Een prachtig boek!
Annet Schaap(tekst) & Philip Hopman (illustraties): De boom met het oor, Querido 2019, ISBN 97890-45122830, € 16,99, 4+.
——————————————
aug / sept 2019: 109-de Jeugdboekentip van de Maand:
Over muren, angst en nieuwsgierigheid…
Zondag 4 augustus 2019 sprak Mirjam Wolthuis in de Dominicus over muren en wat die met mensen doen. Ze noemde de muur van keizer Hadrianus in Engeland, waar ze langs had gewandeld in haar vakantie, de muur tussen Israël en Palestina, de Berlijnse muur, de muren van Orbán, de muur van Trump… Al die muren waren en zijn bedoeld om het eigene te beschermen tegen vermeende indringers.
Dat je dit onderwerp prima op een speelse manier met jonge kinderen kunt bespreken, blijkt uit drie prentenboeken. Voor prentenboekmakers vormen muren sowieso een dankbaar onderwerp. Je kunt er de angst voor het vreemde mee laten zien, en vooroordelen, maar ook nieuwsgierigheid, inventiviteit en de ontdekking dat het aan de andere kant helemaal niet zo gevaarlijk is als werd beweerd. De muis en de muur van Britta Teckentrup en De muur in het midden van het boek van Jon Agee doen dat weliswaar anders dan de wipwaps in de muur van Trump, maar even speels en vindingrijk. En het tekstloze Steen voor steen van Giuliano Ferri laat treffend zien hoe je van een muur een brug maakt!
De muis en de muur begint met ‘Niemand wist hoe de rode muur er gekomen was. Hij was er gewoon en niemand vroeg zich af waarom. Behalve Kleine Muis. Die wilde weten wat erachter zat.’ Goed, dat lijkt erg veel op het begin van Tillie en de muur dat de befaamde prentenboekmaker Leo Lionni in 1989 na de val van de Berlijnse muur maakte: ‘De muur stond er al zolang de muizen zich konden herinneren. (…) Ze babbelden over ditjes en datjes, maar nooit had iemand het over de muur. Behalve Tillie, het kleinste muisje; zij vroeg zich af wat er aan de andere kant was.’
Maar daar houdt de overeenkomst op. Bij Lionni ging het om muizensamenlevingen aan weerszijden van de muur die elkaar tot wederzijds plezier ontdekken door gangen onder de muur door te graven. Dat paste bij 1989.
De muis en de muur is echter een verhaal van déze tijd: Bange Kat zegt dat het aan de andere kant van de muur gevaarlijk is, Oude Beer vraagt zich nooit af waarom die muur er staat en Vrolijke Vos wil er niet over nadenken. Op een dag komt er een kleine blauwe vogel over de muur gevlogen – een knipoog naar Twitter – en op de rug van die vogel vliegt Kleine Muis over de muur en ontdekt daar een wereld ‘vol geuren en kleuren’. Als Kleine Muis terug is en heeft verteld hoe mooi het aan de andere kant is, blijkt de muur verdwenen! Die stond er namelijk alleen door de manier van kijken: bange ogen zien muren, nieuwsgierige ogen kijken er dwars doorheen! Een rake, wijze boodschap, verpakt in prachtige, warme beelden in collage- en stempeltechniek.
In De muur in het midden van het boek is de muur op elke spread precies in het midden getekend, links en rechts van de naad. De kijker ziet hoe links een ridder een ladder opklimt om een gat, hoog in de muur, te repareren. Hij vertelt dat zíjn kant van het boek veilig is en de andere kant gevaarlijk. Al klimmend merkt hij niet dat achter hem het water stijgt en dat daarin een verslindend zeemonster verschijnt. Bovenaan de trap gekomen, repareert hij het gat, maar valt dan in het water.
Intussen hebben we rechts van de muur een woest uitziende reus met een knuppel zien verschijnen, maar de oplettende kijker heeft ook gezien dat hij geen engerd maar een goeierd is. De attente reus merkt dat er aan de andere kant iets mis gaat en vist de ridder uit het water, en over de muur heen naar zíjn kant. Tegelijkertijd zien we links steeds grotere zeemonsters kleinere opeten – mogelijk een toespeling op het kapitalisme. Ten slotte laat de reus de ridder zíjn kant van het boek zien: een vreedzame wereld vol bomen en dieren.
De midden in elke spread getekende muur is een ijzersterke visuele vondst om te kunnen laten zien hoe wezens aan beide zijden reageren op de muur en op wat daarachter zou kunnen zijn. Het boek bevat weinig tekst, maar de ruim opgezette, expressieve prenten spreken boekdelen. Een prachtig, origineel boek!
Ook het prentenboek Steen voor steen is veelzeggend, en wel zonder één woord! Een muis ziet bloemen tussen de stenen van een muur. Als hij die wil plukken, komt er een steen mee, waardoor een gat in de muur ontstaat. Door het gat is een stukje groen te zien met een blauwe lucht erboven. Nieuwsgierig beginnen de dieren meer stenen uit de muur te halen, zodat er steeds zichtbaar wordt, zoals een ander eiland. Ten slotte staan ze tegenover de dieren van dat eiland, maar kunnen niet bij hen komen. Dan bouwen ze met de stenen van de muur een brug naar het andere eiland en begroeten elkaar hartelijk.
Het beeldverhaal sluit naadloos aan bij de Paaswens van paus Franciscus dit jaar: bouw geen muren, maar bruggen. Dit voor peuters en kleuters op zich abstracte thema is in Steen voor steen prachtig concreet verbeeld: glashelder en overtuigend!
Britta Teckentrup: De muis en de muur, Gottmer 2018, ISBN 97890-25768256, € 14,99, 4+;
Jon Agee: De muur in het midden van het boek, Leopold 2019, ISBN97890-25877194, € 15,99, 4+.
Giuliano Ferri: Steen voor steen, De Vier Windstreken 2016, ISBN 97890-51165128, € 10,95, 2+.
——————————————
juli 2019: 108-de Jeugdboekentip van de Maand:
Heldinnen & Wereldvrouwen
Geweldig, die Oranje Leeuwinnen! In 2017 Europees Kampioen vrouwenvoetbal, en nu, in 2019, tweede op het Wereldkampioenschap! Door hen wordt vrouwen- en meisjesvoetbal eindelijk serieus genomen, zijn er steeds meer voetbalclubs met meisjesteams en hebben steeds meer meisjes hun eigen voetbalidool. Janny van der Molen bespreekt ze in haar boek Heldinnen – Vijftig vrouwen die weten wat ze willen.
Andere inspirerende jonge vrouwen en meisjes die aan bod komen zijn onder meer de 9-jarige Australische Molly Steer die een actie tegen plastic rietjes begon die over de hele wereld navolging kreeg; de 14-jarige Laura Dekker die in haar uppie rond de wereld zeilde; Malala Yousafzai, die op haar 14-de levensgevaarlijk gewond raakte bij een aanslag door de Taliban omdat ze zich sterk maakte voor voor onderwijs voor meisjes, waarvoor ze een paar jaar later de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. Ook Anne Frank en Hannie Schaft komen voorbij, maar Etty Hillesum vond de schrijfster te complex om in twee pagina’s samen te vatten. Over haar schreef ze een apart boek.
Wel komen vrouwen in de politiek als Aletta Jacobs en Michelle Obama voorbij, vrouwen in de wetenschap als Marie Curie en Rosalind Franklin, die de structuur van DNA ontdekte, vrouwen in de kunst als Maria Sybilla Merian (1647-1717) die prachtig bloemen en insecten kon tekenen, en danseres-van-nu Igone de Jongh, vrouwen in de muziek als Beyoncé en de Zuid-Afrikaanse zangeres Miriam Makeba die tegen apartheid zong…
Dertien meisjes en vrouwen uit Heldinnen, zoals Malala, Anne Frank en Maria Montessori, komen ook voor in Wereldvrouwen, 50 vrouwen en meisjes die het verschil maakten. Doordat dit boek oorspronkelijk Engels is, komen er op Anne Frank na geen Nederlandse vrouwen in voor. Het is wel prettig overzichtelijk ingedeeld, in Sterke leiders, Creatieve geesten, Wereldverbeteraars, Slimme denkers en Dappere helden, met veel illustraties. En elk hoofdstuk eindigt met het subkopje: Zo maakt(e) zij het verschil.
In de Dominicus Kinderdienst van 26 mei 2019 lazen kinderen teksten voor van twee jonge heldinnen: Malala Yousafzai en Greta Thunberg. Greta komt in geen van beide boeken voor want zij werd pas bekend nadat de boeken waren geschreven. Dat geeft niet, want er komen steeds nieuwe kleine heldinnen bij, zoals de12-jarige Edith Holscher die een musical schreef en regisseerde over de aardbevingen in Groningen (zie Jeugdjournaal 29-3-’19).
Terwijl Heldinnen eenvoudiger van opzet is en met achttien Nederlandse voorbeelden dichter bij de Nederlandse lezer komt, is Wereldvrouwen internationaler. Maar beide boeken bevatten boeiende verhalen over vrouwen en meisjes die vochten/vechten voor hun ideaal. Steeds blijkt dat het succes hen niet komt aanwaaien: ze moeten er hard voor knokken en volhouden en ze hadden soms een moeilijke jeugd, maar door hun doorzettingsvermogen bereikten ze hun doel en werden ze rolmodellen. En dat is buitengewoon inspirerend en hoopgevend om te lezen!
Janny van der Molen: Heldinnen – vijftig vrouwen die weten wat ze willen, illustraties: studenten Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, Akademie voor Kunst en Vormgeving St. Joost Breda en Willem de Kooning Akademie Rotterdam, Ploegsma 2018, ISBN 97890-21679020, € 19,99, 10+;
Katharine Halligan &Sarah Walsch: Wereldvrouwen – 50 vrouwen en meisjes die het verschil maakten, Gottmer 2018, ISBN 97890-25770235, € 18,99, 10+.
Over Etty Hillesum schreef Janny van der Molen samen met Klaas Smelik: Ik zou lang willen leven, Balans 2014, 16+.
——————————————
mei/juni 2019: 107-de Jeugdboekentip van de Maand:
Alles komt goed, altijd
Elk jaar op 4 en 5 mei herdenken we in Nederland terecht de Tweede Wereldoorlog. Opvallend is dat we over de Eerste Wereldoorlog bar weinig weten, waarschijnlijk omdat Nederland toen net buiten schot bleef. België echter heeft onvoorstelbaar zwaar geleden onder die oorlog, die de Belgen dan ook de Grote Oorlog noemen.
Alles komt goed, altijd is het schrijnende en ontroerende verhaal van Alice, die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de Belgische stad Ieper woont. Deze stad werd tijdens die oorlog in vier veldslagen totaal verwoest. Er vielen honderdduizenden doden, mede door het chloorgas dat de Duitsers gebruikten. Het boek kreeg onlangs de Woutertje Pieterse Prijs voor het beste jeugdboek uit 2018.
Alice is de middelste van vijf kinderen. Ze krijgen een blikken wereldbol cadeau: ‘Kijk naar al die kleuren. Kijk hoe mooi de wereld is.’ Al snel wordt de wereld echter minder mooi, want de oorlog breekt uit. Een buurvrouw moet haar vier zoons afstaan voor het leger. Ze horen de kanonnen daveren, de vluchtelingen eten ons arm en de Duitsers stelen op hun doortocht alle broden uit de bakkerswinkel. Voordat het gezin zelf op de vlucht slaat, begraaft Alice haar schatten onder de appelboom in de tuin: een zomerjurk, haar pop, een sprookjesboek en de wereldbol met daarin een foto van het gezin, en brieven. Dan vlucht de familie lopend naar Roeselare, waar een oom woont, maar als na veel ontberingen blijkt dat de Duitsers daar ook al naar op weg zijn, lopen ze maar weer terug naar huis. Bij de lezer dringt zich onwillekeurig de overeenkomst op met de karavanen Syrische vluchtelingen van een eeuw later.
Vader, die timmerman is, timmert nu vooral doodskisten. Als moeder even naar de bakker gaat, wordt zij gedood door een bom. Na gifgas en een gebombardeerde schuilkelder – De kelder scheurde open – wordt Alice met haar jongere broertje en zusje per goederentrein naar een klooster in Frankrijk gestuurd. Na lange tijd zien ze daar vader en grote broer terug. Grote zus niet; zij is overleden aan tyfus. Als Alice na de oorlog thuiskomt in het verwoeste Ieper en haar schatten opgraaft, is ze te groot geworden voor haar jurk, pop en sprookjesboek. De foto met lachende gezichten doet pijn omdat moeder en grote zus de oorlog niet hebben overleefd, maar ik wil niet huilen. Ze vindt dat alles misschien toch goed gekomen is. ‘Bijna ongeveer.’
Kathleen Vereecken schrijft sober op een beeldende en suggestieve manier. Met weinig woorden schetst ze een tijdsbeeld, bijvoorbeeld door in het begin een tante te laten vertellen over Brussel, waar al zoveel automobielen reden. Als op een avond de horizon oranje kleurt, vindt klein zusje dat mooi, maar grote zus zegt: ‘Het is geen zon. Het is de oorlog.’ De blikken wereldbol waarmee het boek begint en eindigt, is een sterke metafoor voor Alice’s veranderende wereld: aan het begin kleurig en veelbelovend, aan het slot vaal en verroest. Alice maakt in die vier jaar een grote ontwikkeling door. Als ze naar Frankrijk wordt gestuurd, krijgt ze opeens de verantwoordelijkheid voor haar jongere broertje en zusje. En aan het eind is ze haar begraven schatten grotendeels ontgroeid. Een indrukwekkend boek, geïnspireerd op het waargebeurde verhaal over Anne Mesdom uit Ieper, zoals verteld in het In Flanders Fields oorlogsmuseum in Ieper.
Kathleen Vereecken: Alles komt goed, altijd, illustraties Charlotte Peys, Lannoo 2018, € 18,99, 10+. Woutertje Pieterse Prijs 2019. Lestips voor het onderwijs door Lieke van Duin en Jos van Hest op www.woutertjepieterseprijs.nl/lessuggesties.
Andere goede jeugdboeken over de Eerste Wereldoorlog:
– Michael Morpurgo: Warhorse, Veldboeket Lektuur Uitgeverij 2013, € 12,95, 10+ (Tip 65, juni 2014).
– Michael Morpurgo: Het allermooiste kerstgeschenk, illustraties Michael Foreman, Facet 2005, 10+. Ontroerend kort verhaal over het befaamde kerstbestand van 2014, toen Britse en Duitse soldaten een paar uur samen bier en bratwurst deelden en voetbalden in het niemandsland tussen beide fronten.
– Martha Heesen: Sterre en Joe, Querido 1997, 10+. In dit boek komt de Grote Oorlog indirect ter sprake via verhalen van een stokoude vrouw aan een meisje, tachtig jaar na de Eerste Wereldoorlog. Ze vertelt over haar kindertijd op het Vlaamse platteland. In 1910 is ze zes jaar oud. Na een idyllisch begin op de boerderij zijn het te voet vluchten naar Nederland, het sneuvelen van drie broers in de oorlog en de armoede in een Amsterdamse kelderwoning een tragisch vervolg.
– Hans Kuyper: Achter de draad, Leopold 2014, 13+. Historische jeugdroman waarin de dodendraad centraal staat, het 332 kilometer lange hekwerk onder hoogspanning (2000 volt) dat de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog bouwden langs de Nederlands-Belgische grens. Het heeft honderden Belgische vluchtelingen en smokkelaars het leven gekost. Bij het Belgische Sippenaeken staat een monument voor de dodendraad.
——————————————
maart/april 2019: 106-de Jeugdboekentip van de Maand:
Tegenwoordig heet iedereen Sorry
Dit jaar, 2019, ontvangt de Vlaamse kinderboekenschrijver Bart Moeyaert voor zijn gehele oeuvre de Astrid Lindgren Memorial Award, ook wel de Nobelprijs voor de Jeugdliteratuur genoemd. Sinds hij in 1983 op 19-jarige leeftijd debuteerde met Duet met valse noten, bouwde hij, geïnspireerd door onder meer Aidan Chambers, een indrukwekkend en veel bekroond oeuvre op: proza en poëzie voor alle leeftijden, teksten voor toneel en muziektheater, waarbij hij regelmatig zelf op de planken staat. Hij blinkt uit in suggestieve taal, poëtische muzikaliteit, intensiteit van sfeer, een hang naar mysterie en de haarscherpe precisie waarmee hij gevoelens en relaties in weinig woorden weet op te roepen.
Dat laat hij opnieuw zien in Tegenwoordig heet iedereen Sorry. Hoofdpersoon Bianca is een meisje van een jaar of twaalf dat met broertje Alan, negen jaar, bij haar moeder woont en in het weekend naar haar vader met zijn Cruz gaat. Vader wil haar nog maar eens per twee of drie weken hebben, want hij vindt haar onhandelbaar. Moeder noemt haar eufemistisch een meisje met een gebruiksaanwijzing.
Meteen in het begin is de situatie duidelijk: broertje Alan heeft drie hartoperaties ondergaan en Bianca doet daar laconiek over: Er is al drie keer in zijn borst gesneden, maar het ziet eruit als één keer, en hij leeft nog.
In zestig kleine hoofdstukjes vanuit het perspectief van Bianca wordt langzaamaan duidelijk waarom ze zo ‘onhandelbaar’ is: ze is verdrietig over de scheiding van haar ouders, en doordat haar broertje hartpatiënt is, krijgt zij veel minder aandacht. Haar broertje wordt in haar optiek zelfs verwend en maakt misbruik van zijn handicap: Mij houdt hij niet voor de gek. Hij doet alles voor een zak snoep of een rol Oreo. Zo meteen krijgt hij zijn zin, wat hij ook vraagt. Bianca kijkt kritisch naar haar broertje, haar moeder, naar Cruz, de Spaanse vriendin van haar vader, en naar zichzelf. Maar ze is ook kwetsbaar. Als ze boos is, trekt ze zich terug op haar geheime plek, een omheind stukje grond tussen hun eigen tuin en die van de buren, waarvan niemand weet dat het er is.(…) Niemand weet waar ik ben. Zolang ik hier zit, ben ik nergens. Ze heeft er een plastic doos met wat fotoboekjes, potloden en een schriftje. Soms schrijf ik een paar zinnetjes, hoe ik me voel. Uit fotoboeken van haar moeder knipt ze zichzelf weg.
Bianca is fan van de t.v.-soapserie Hier bij ons, en vooral van het personage Ilona, die in de serie achter de bar van een café staat. Die middag komt Ilona, in het echt Billie King, haar zoontje Jazz brengen om met Alan te spelen. Als Billie aan Bianca vraagt hoe ze heet, zegt ze: Perdón, want Billie heeft ook een andere naam. Bianca is gefascineerd door Billie en vindt haar in het echt veel rustiger dan in de serie. Omgekeerd heeft Billie echte aandacht voor Bianca: ze noemt haar een merkwaardig meisje: ‘Merkwaardig betekent: de moeite waard. De moeite waard betekent: belangrijk..’ Die waardering is precies wat Bianca nodig heeft. Ten slotte kan ze niet alleen Perdón schrijven op een tekening voor Cruz – Ik heb haar al te lang het leven zuur gemaakt – maar ook Sorry op haar moeders doos met foto’s waaruit ze zichzelf heeft weggeknipt.
Het hele boek speelt zich af op één zomerse zaterdagmiddag en op één locatie: in (en bij) het huis van Bianca’s moeder. Door deze klassieke eenheid van tijd, plaats en handeling zou het als basis voor een toneelstuk kunnen dienen. Het verhaal gaat ook mede over toneel en acteren: Bianca’s moeder zit op toneelles en Alan speelt dat hij flauwvalt – waarna hij écht flauwvalt doordat hij en Jazz zo druk spelen. Het boek gaat ook over het verschil tussen het echte leven en het leven zoals het in soapseries wordt voorgesteld: In ‘Hier bij ons’ stromen de straten niet over. De bliksem slaat niet in. (…) In het café van Ilona wordt er nooit naar het nieuws op de radio geluisterd. (…) Dat er een vrachtwagen door een winkelstraat vol mensen is gereden. En als Billie wordt opgehaald door haar tegenspeelster met wie ze in de serie altijd ruzie heeft, blijkt die in het echt Billie’s vrouw te zijn, meemoeder van Jazz. Ten slotte gaat het ook over idolen: Bianca is idolaat van Billie, en haar broertje van Jazz, die hij probeert na te doen.
Bart Moeyaert heeft een fijnzinnige stijl van schrijven, bijna in slow motion, zo precies en zorgvuldig – soms bijna als regie-aanwijzingen – beschrijft hij bewegingen en handelingen, en ook Bianca’s gedachten en gevoelens. Een prachtig geschreven boek, vooral voor kinderen die sociaal gevoelig zijn en ervan houden na te denken over zichzelf en hun omgeving.
Bart Moeyaert: Tegenwoordig heet iedereen Sorry, Querido 2018, ISBN 97890-21415154, € 18,50, 11+.
Zie ook Kinderboekentip 42, Mei 2012: Bart Moeyaert: De Schepping, Querido 2007, ISBN 97890-45100456, € 14,50, 9+, Gouden Uil, Zilveren Griffel, Zilveren Penseel, Boekenleeuw 2004. Moeyaert draagt de tekst voor op de bijbehorende cd bij Die Schöpfung van Haydn door het Nederlands Blazers Ensemble: € 14,90.
——————————————
jan./febr. 2019: 105-de Jeugdboekentip van de Maand:
Palmen op de Noordpool
Het grote verhaal van klimaatverandering
Sinds Pasen 2018 mag de Dominicus zich een Groene Kerk noemen. Dat wil niet zeggen dat de Dominicus al 100% groen ís, maar dat we ons best doen om het te worden. Daarbij is kennis over klimaatverandering, duurzaamheid en energiebronnen van de toekomst zeer welkom.
Palmen op de Noordpool is in dit verband een uitstekend informatief boek, geschreven voor 10+, maar ook interessant voor volwassenen. Het vertelt in montere, journalistieke taal het héle, complexe verhaal over klimaatverandering en het denken daarover, inclusief de schommelingen in het klimaat die er al miljoenen jaren vóór het begin van de mensheid waren. En inclusief de argumenten van de 3% wetenschappers die nu nog steeds beweren dat de opwarming van de aarde van de laatste 150 jaar níet veroorzaakt wordt door de mens maar door natuurlijke klimaatschommelingen op aarde.
Schrijver Marc ter Horst is een kei in het beeldend uitleggen van moeilijke onderwerpen uit de geschiedenis, aardrijkskunde, wetenschap en duurzaamheid, mét een vleugje humor en zónder te simplificeren. Op die manier kreeg hij voor Van oerknal tot robot (2015), De oma van de oma van mijn oma (2016) en De wortels van Oranje (2017) een Vlag & Wimpel van de Griffeljury.
Palmen op de Noordpool – Het grote verhaal van klimaatverandering is zijn nieuwste boek. Het begint met de oertijd van de aarde, ruim 4,5 miljard jaar geleden: In de beginjaren van onze planeet was het een helse toestand: een temperatuur van duizenden graden, overal uitbarstende vulkanen, een zee van stinkende lava en lucht die te giftig was om te ademen. Bacteriën die van CO2 zuurstof maken, markeren het begin van leven op aarde. Ze zorgen omstreeks 700 miljoen jaar geleden voor een soort omgekeerd broeikaseffect, waardoor de gemiddelde temperatuur van de aarde daalt tot min 45 graden Celsius. Tenminste… volgens één van de theorieën, zegt de auteur; wetenschappers noemen ook andere oorzaken voor die kou.
Zo introduceert Ter Horst het wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering. Wat de laatste millennia betreft laat het beeld van de groeiende hockeystick zien dat tussen de jaren 1000 en 1850 de gemiddelde temperatuur ongeveer gelijk bleef, maar vanaf 1850, als de industriële revolutie op gang komt, relatief snel stijgt. Aangezien ook de hoeveelheid CO2 in de lucht sindsdien stijgt, kwam men tot de conclusie: hoe meer CO2, hoe warmer het wordt. Eenvoudige natuurkundige proefjes die de lezer zelf kan doen, geven het boek een interactieve toets.
Dan behandelt de auteur de oorzaken van klimaatverandering en de desastreuze gevolgen voor de natuur, het weer en de mens: smeltende polen en gletsjers, stijgende zeespiegel, verzuring van de oceanen, insectenplagen, uitsterven van dieren en koraalriffen, etc.
In het hoofdstuk Welles & nietes gaat het over alle zaken waarover wetenschappers bekvechten, over fake news en over de trucs van Amerikaanse oliebedrijven die wetenschappers en journalisten betalen om te schrijven dat het helemaal niet zeker is dat klimaatverandering door de mens komt. Die 3% van de wetenschappers krijgen wel 50% van de aandacht in de media, want journalisten willen altijd beide kanten van een verhaal laten zien…
Gelukkig geeft Ter Horst ook een overzicht van de maatregelen die mensen kunnen nemen om klimaatverandering tegen te gaan: in het groot bijvoorbeeld een kleinere veestapel, vliegen op frituurvet (!), autorijden op electra en stoppen met fossiele energiebronnen. In het klein onder (veel) meer korter douchen, zonnepanelen nemen, je huis isoleren, vegetarisch eten, niet meer vliegen, geen producten met palmolie kopen, groente en fruit van het seizoen eten, tweedehands kleren kopen, recyclen, etc. Maar ga je nou niet schuldig voelen als je een keer een lampje laat branden of te lang onder de douche staat. Over de hernieuwbare energiebronnen zon, wind, water, biomassa, aardwarmte en kernenergie is hij al even genuanceerd: van elke energiebron laat hij de voor- en nadelen zien, zodat er niet één als meest ideaal uit de bus komt.
Palmen op de Noordpool is een indringend en verontrustend boek, maar niet deprimerend. Door de montere toon leest het prettig, en de geestige illustraties versterken dat nuchtere, opgewekte karakter. Veel dingen weten we al wel, maar het unieke van dit boek is dat het aantoont hoe alles met alles samenhangt, dat klimaatverandering één groot bewegend geheel op wereldschaal is dat invloed heeft op alle aspecten van het leven op aarde, en dat wij daar omgekeerd ook invloed op kunnen uitoefenen – als we maar willen.
Een veel eenvoudiger boekje, en dus voor jongere kinderen, is Groene stapjes. Hierin geen uitleg over de oorzaken van klimaatverandering en het onderzoek daarnaar, maar, zoals de titel zegt, heel praktisch wat kinderen met hun ouders zelf thuis kunnen doen om hun ecologische voetafdruk te verkleinen: zuinig zijn met energie en water, biologisch en milieubewust eten, voor kleine afstanden de auto laten staan, spullen recyclen of ruilen, afval scheiden, minder afval produceren, etc. Een fijn, handzaam boekje om met kinderen mee te beginnen.
Marc ter Horst: Palmen op de Noordpool – Het grote verhaal van klimaatverandering, illustraties Wendy Panders, Gottmer 2018, 10+, ISBN 97890-25768171, € 22,99.
Glenn Murphy: Groene stapjes – Hoe eenvoudige ideeën een wereld van verschil kunnen maken voor onze Aarde, 8+, Elmar 2010, ISBN 97890-38919416, € 12,95.
——————————————
december 2018: 104-de Jeugdboekentip van de Maand:
Kinderen van Adam – verhalen uit de Koran
Kinderen van Adam is een verrassend boek, geschreven door Petra van Helden (1978), opgevoed in een protestants gezin en later moslima geworden. Ze studeerde Religie en Levensbeschouwing en is nu docent Levensbeschouwing aan de interreligieuze hogeschool IPABO in Amsterdam.
Ze wilde de verhalen uit de Koran graag aan kinderen meegeven, schrijft ze in de inleiding, maar de Koran is best moeilijk om te lezen en daardoor kwam ze op het idee om een boek te schrijven waarmee ze onderdelen uit de Koran voor kinderen toegankelijk kon maken. Doordat ik me in de Koran verdiepte, ontdekte ik dat de islam veel meer met het jodendom en christendom te maken had dan ik altijd gedacht had. Dat blijkt duidelijk: ze heeft geen enkele neiging om zich af te zetten tegen joden en christenen. Integendeel: het boek toont, met behoud van het eigene van de Koran, respect voor jodendom en christendom. Op subtiele wijze zoekt ze naar verbindende aspecten; we zijn immers allemaal Kinderen van Adam.
Het Kerstverhaal krijgt in Kinderen van Adam een mooie variant. Maria, de moeder van Jezus, heet in de Koran Mariam. Petra van Helden vertelt het verhaal van de aankondiging aan Maria zo:
Op een dag was ze diep in gebed verzonken, toen er uit het niets een man naast haar in de kamer stond. Het was een lange man in een wit gewaad. Zijn gezicht leek te stralen.
Mariam schrok enorm. ‘God, bescherm mij!’ riep ze uit. ‘Laat mij met rust!’
De man sprak rustig: ‘God heeft jou uitgekozen. Hij heeft jou zuiver gemaakt en jou gekozen boven alle andere vrouwen van de wereld. Hij heeft mij gestuurd om jou een zoon te brengen.’
‘Een zoon?’ stamelde ze. ‘Hoe kan ik zwanger zijn als ik nog helemaal geen man heb?’
De man antwoordde: ‘Voor God is dat makkelijk. Hij maakt wat hij wil. Als Hij iets heeft beslist dan zegt hij “word” en dan is het er, net zoals Hij Adam gemaakt heeft.’ Mariam luisterde naar wat de man vertelde over haar zoon: ‘Zijn naam zal Isa zijn, de Messias, een helper voor de mensen. Hij zal in dit leven en in het leven na dit leven geëerd worden. Hij hoort bij de mensen die dicht bij God staan.’
Mariam begreep dat haar zoon een bijzondere taak zou vervullen in de wereld. God zou hem kennis en wijsheid meegeven. Hij zal hem naar het volk van Israël sturen en wonderen laten verrichten om de mensen te overtuigen dat hij een boodschapper van God is.
Bijzonder aan Kinderen van Adam is dat bekende bijbelverhalen er vanuit een andere, soms verrassende invalshoek worden verteld, met andere accenten. Hier heeft Maria/Mariam geen Jozef/Joesoef als man en probeert ze haar zwangerschap geheim te houden omdat ongetrouwd zwanger zijn in die tijd een schande is. Als de geboorte nadert, vlucht ze dan ook de stad uit en gaat ze onder een dadelpalm zitten. Tijdens de weeën roept ze wanhopig: ‘Was ik maar dood en totaal vergeten!’ Dan begint de baby in haar buik te praten: ‘God laat bij jouw voeten een beekje stromen.’ Daarna geven het water en de dadels haar genoeg kracht om de baby geboren te laten worden. Het verhaal is dus veel fysieker dan in de bijbel, waar niet wordt gerept over geboortepijn.
Petra van Helden vertelt ook beeldend hoe Abraham/Ibrahiem tot geloof in de Ene God komt en de afgodsbeelden van zijn dorp met een bijl kapot hakt; daarna wordt hij op de brandstapel gegooid maar doorstaat de vlammenzee zonder te verbranden. Hij stuurt Hagar/Hajar en Ismaël/Ismaïl niet de woestijn in, maar brengt hen weg en smeekt God goed voor hen te zorgen.
Het verhaal waarin Abraham/Ibrahiem zijn zoon moet offeren lijkt ook veel op het bijbelverhaal, alleen krijgt hij van God niet de opdracht om Izak/Ishaak te offeren, maar Ismaël/Ismaïl. Izak/Ishaak wordt wel genoemd, maar terzijde. Daarna bouwt hij met Ismaël/Ismaïl op de plek waar hij hem en Hagar/Hajar jaren geleden heen bracht het heilige huis: De vier stenen muren stonden als een grote kubus midden in de vallei. Ze vertelt dit zonder het woord Kaäba te noemen.
Er zijn meer accentverschillen. Zo wordt het verhaal over Jozef/Joesoef die in Egypte verleid wordt door de vrouw van Potifar – die hier Aziez heet – veel kleurrijker en levendiger verteld dan in de bijbel, en de vrouw geeft hier tijdens een feestmaal toe dat ze hem verleid heeft. Alleen omdat de mensen erover roddelen, stuurt Potifar/Aziez hem met pijn in het hart naar de gevangenis.
En Salomo/Soelaiman – ook koning van de djinns – laat op een dag zijn leger stoppen, want: ‘Zojuist hoorde ik een mier zijn volk waarschuwen voor onze komst. Zij vrezen dat wij hen zullen vertrappen. Wij zullen onze tocht pas voortzetten als alle mieren een schuilplaats hebben gevonden.’
Een groot verschil zit er in het verhaal over de dood van Isa/Jezus. Kinderen van Adam vertelt dat heel kort. Niet Isa/Jezus wordt gekruisigd, maar een man die op hem lijkt. Isa zelf was opgestegen naar de hemel. Daar was hij veilig bij God, tot een later moment waarop God hem weer naar de aarde terug zou sturen.
Ook bevat Kinderen van Adam verhalen die niet in de bijbel staan, zoals dat van Salih en de kameel. Salih is een profeet van het Thamoed-volk dat gelooft in allerlei goden, en waarvan de mensen niet goed voor elkaar en voor de aarde zorgen. Salih vraagt hen te geloven in de Ene God die hen zoveel heeft gegeven. Een stamhoofd vraagt hem als bewijs een kameel uit een rots tevoorschijn te toveren. Als Salih inderdaad een enorme kameel uit de rots tevoorschijn laat komen is het volk onder de indruk. De rijke, machtige families van de Thamoed ergeren zich echter kapot aan de kameel, zijn bang hun macht te verliezen en laten de kameel vermoorden. Daarop trekken Salih en zijn volgelingen weg uit de stad, die vervolgens voor straf door God vernietigd wordt.
Sommige verhalen komen op de argeloze lezer over als oude wonderverhalen en legenden. En de verhalen die in een andere versie in de bijbel staan, zijn boeiende varianten van verhalen met oeroude wortels. Het is zinloos om te willen bepalen wie gelijk heeft en wie niet, want het zijn geloofsverhalen, geen geschiedenisverhalen. En dus is bijvoorbeeld het verhaal uit de Koran van Salih en de kameel even waar als dat van Lot/Loet in Sodom en Gomorra.
Kinderen van Adam is een toegankelijk, belangrijk boek met prachtige suggestieve illustraties in aquarel en gewassen inkt, natuurlijk zonder de gezichten van de profeten. Het laat zien dat je bijbelverhalen ook op een andere manier kunt vertellen, wat helpt om zelfstandig en creatief na te denken over die verhalen. Het laat zien hoe belangrijk het is om goed voor de aarde en voor elkaar te zorgen. Het brengt de islam dicht bij het jodendom en christendom, zonder de verschillende godsdiensten tegen elkaar uit te spelen. En dat verbindende karakter maakt Kinderen van Adam extra waardevol!
Petra van Helden: Kinderen van Adam, illustraties Els van Egeraat, Ploegsma 2017, 9+, ISBN 97890-21677637, € 24,95, als e-boek €14,99.
Met uitstekende, inspirerende lestips op www.ploegsma.nl.
——————————————
november 2018: 103-de Jeugdboekentip van de Maand:
Arabische sprookjes
Een beroemd Arabisch verhaal vertelt over een vader en zoon die met een ezel op reis gaan. Eerst zit de vader op de ezel terwijl de zoon ernaast loopt. Mensen langs de weg spreken er schande van dat die man zijn kind laat lopen, dus ruilen ze: de jongen gaat op de ezel zitten en de vader loopt ernaast. Ook nu roddelen de mensen: schande dat zo’n oude man moet lopen terwijl zijn zoon prinsheerlijk op de ezel zit. Nu besluiten vader en zoon om samen op de ezel te gaan zitten. Maar dat vinden de omstanders dierenbeulerij: zo’n kleine ezel met zo’n zware last! Ten slotte gaan ze allebei naast de ezel lopen. Maar weer is het niet goed: ‘Wat stom,’ zeggen de mensen, ‘héb je een rijdier, ga je ernaast lopen!’ Er bestaat zelfs een versie van het verhaal waarin de vader de ezel op zijn nek neemt waarop hij naar het gekkenhuis wordt gebracht.
De moraal van het verhaal is natuurlijk dat wát je ook doet, de mensen altijd commentaar hebben. Dus ga vooral je eigen gang en trek je niets aan van wat anderen van je vinden.
Rodaan al Galidi (1971) heeft dit verhaal verwerkt in zijn Arabische sprookjes, een bundel met twintig Arabische volksverhalen die hij op zijn eigen manier heeft herverteld. In Irak was Al Galidi bouwkundig ingenieur, maar hij vluchtte weg voor de dienstplicht. In Nederland woonde hij negen jaar in een asielzoekerscentrum voor hij in 2007 via een generaal pardon een verblijfsvergunning kreeg. Hij had zichzelf toen allang Nederlands geleerd; in 2000 verscheen zijn eerste Nederlandstalige gedichtenbundel. Inmiddels heeft hij heel wat literaire nominaties en prijzen ontvangen.
Al Galidi laat in zijn Arabische sprookjes zien dat oude mythen en verhalen zich steeds aanpassen aan veranderende tijden en plaatsen (zoals bijvoorbeeld ook geldt voor de verhalen over de slimme Afro-Caribische spin Anansi). In zijn inleiding schrijft hij: Een sprookje dat van Nederland naar Irak reist, of naar Suriname, verandert. Het wordt een Irakees of Surinaams sprookje, want sprookjes geloven niet in grenzen of landen of talen of cultuur. Sprookjes zijn van iedereen en voor iedereen. En zo laat Galidi de vader, de zoon en de ezel naar Bagdad reizen, terwijl bijvoorbeeld de Palestijns-Duitse auteur Ghazi Abdel-Qadir (1948) het verhaal in Marokko situeert.
Het verhaal De mier en de kakkerlak laat Al Galidi in Libanon spelen, terwijl dit oorspronkelijk van Aesopus stammende verhaal in West-Europa bekend is als De krekel en de mier.
In het verhaal De dood herkennen we het bekende gedicht De tuinman en de dood van P.N. van Eyck. Alleen laat Al Galidi de bediende naar Bagdad vluchten, terwijl Van Eyck zijn gedicht in Perzië (Iran) situeert.
De strenge sjeik speelt bij Al Galidi in de eindeloze woestijn die de Ka’aba omringt. Het is een prachtig verhaal dat in de Dominicus eens verteld is door soefi Sheikh Hassan met zijn dansende derwisjen. Het gaat over een vrome man, type farizeeër, die de Koran leest en vijf keer per dag bidt, maar niet beseft dat God liefde is. Hij scheldt een arme herder uit omdat die bidt dat hij God z’n schoenen wel wil poetsen, de luizen uit z’n haar doden en z’n kleren wassen. Daarop bezoekt God de sjeik en zegt hem dat hij verdrietig is: Door jou ben ik het hart van de herder kwijt. De farizeeër gaat terug naar de herder en vraagt hem om vergeving.
De bundel is schitterend geïllustreerd door knipkunstenaar Geertje Aalders, die oosterse motieven soepel combineert met fijnzinnige, zwierige dier- en bloemmotieven in vele kleuren, met schaduwwerking die diepte suggereert. De voorkant van het boek bestaat zelfs uit ragfijn knipwerk van insecten en vlinders. Het won terecht de prijs voor het mooiste boekomslag van 2017.
Arabische sprookjes is een prachtig boek: spiritueel, inspirerend, speels, leerzaam en een feest om naar te kijken!
Rodaan al Galidi (teksten) & Geertje Aalders (illustraties): Arabische sprookjes, Gottmer 2017, 7-107 jaar, € 19,99. Al Galidi en Geertje Aalders hebben op 9 november 2018 voor dit boek de Jenny Smelik-IBBY Prijs ontvangen, de tweejaarlijkse prijs voor het kinder- of jeugdboek dat het best verschillende culturen samenbrengt.
In een kort filmpje laat Geertje Aalders zien hoe ze haar illustraties knipt: Geertje Aalders creëert ‘Arabische sprookjes’.
——————————————
sept/oktober 2018: 102-de Jeugdboekentip van de Maand:
Toen mijn vader een struik werd
Joke van Leeuwen, een van Nederlands grootste kinderboekenschrijvers, viert dit jaar haar veertigjarig schrijversjubileum. Ze neemt het in haar werk per definitie op voor de onbevangen manier waarop het kind de wereld om zich heen beziet. Ze verzet zich tegen onderdrukking en bekrompenheid, die bij haar meestal van volwassenen komen. Met cabareteske, vaak absurdistische humor neemt ze bureaucratie, verstarring en poeha op de korrel.
Met die kinderlijk onbevangen blik kijkt ze ook naar de taal, hetgeen die speelse, lenige en daardoor verrassend frisse en geestige omgang met woorden en betekenissen oplevert. Als geen ander drukt Joke van Leeuwen de lezer met zijn neus op de macht én de onmacht van de taal. Voor haar is de taal een universum waarin de schepping nog niet af is, of dat nu taal in tekst of in beeld is. Vaak houdt ze grote schoonmaak in dat universum. Ze hakt en plakt en jongleert met woorden. Ze draait perspectieven om, stelt interpretaties ter discussie en weekt conventionele betekenissen van woorden los. Ze confronteert nieuwe betekenissen van woorden met oude, oorspronkelijke met ondergestofte. Zo laat ze zowel in haar poëzie als in haar proza en illustraties zien dat literaire en beeldende kwaliteit niet moeilijk toegankelijk hoeft te zijn en niet aan leeftijd gebonden is. Taalfilosofie en receptietheorie voor alledaags gebruik.
In veel kinderboeken van Joke van Leeuwen gaat het om een zoektocht of reis vol malle gebeurtenissen of onverwachte beproevingen, zoals in Een huis met zeven kamers (1979), De metro van Magnus (1981), Deesje (1985), Iep! (1996) en Toen mijn vader een struik werd (2010).
In Toen mijn vader een struik werd toont zij evenals in Bezoekjaren (1998) een andere kant van haar schrijverschap: een sociaal en politiek geëngageerde kant. Toch blijft ook hier de link met haar andere werk zichtbaar, in de suggestieve, laconieke schrijfstijl, in de humor, in het verzet tegen repressie, het perspectief van het kind en in de absurditeit van oorlog.
Toen mijn vader een struik werd is een anti-oorlogsboek over vluchten voor oorlog. Concrete namen worden niet genoemd; de strijdende partijen heten de enen en de anderen, wat de absurditeit van oorlog onderstreept.
Als het kanongebulder dichtbij komt, moet Toda’s vader het leger in. In zijn soldatenhandboek staat hoe hij zich moet camoufleren als struik – wat de titel verklaart. Toda moet vluchten, naar het veiliger buurland waar haar moeder woont. Haar oma brengt haar naar een bus vol kinderen die ze niet kent. Buiten deed de zon alsof alles goed met ons ging. In een opvanghuis voor vluchtelingen moeten ze verplicht dankbaar zijn als kinderen hen afgedankt speelgoed komen brengen.
Een naar zweet ruikende mensensmokkelaar zal haar samen met anderen de grens over zetten. Ze geeft hem al haar geld, maar hij vindt het niet genoeg. Ze komt terecht in het huis van een komisch autoritaire generaal in ruste en vlucht ’s nachts met een groep mensen die ze niet kent richting grens. Als er een lichtflits door de lucht schiet, duikt ze naar de natte grond. Het leek wel of ik niet mocht bestaan. Toda vraagt zich af waarom er grenzen bestaan en wie ze heeft bedacht, een thema dat later terugkomt in de roman voor volwassenen Hier (2018). Ze raakt achter, maar niemand wacht op haar. Dan verdwaalt ze en gaat in een schuurtje slapen, waar even later een soldaat binnenkomt die ongeschikt bleek voor de oorlog omdat hij te democratisch is om te commanderen. Komisch is dat Toda hem leert commanderen – Schuif óp, Knijp néús – maar het is schrikken als de soldaat wordt weggehaald terwijl Toda buiten aan het plassen is, en het is hartverscheurend als Toda, terug in het schuurtje, een foto met briefje van zijn kind vindt.
Ze loopt de Poolster achterna – dat heeft de aardige soldaat haar geleerd – en is dan opeens, zonder een grens te hebben gezien, in een dorp van het buurland, waar ze via de registratiemallemolen en het Tehuis voor Loslopende Kinderen uiteindelijk bij haar moeder terechtkomt.
Het verhaal, verteld vanuit Toda, geeft zonder een greintje sensatie een indringend beeld van hoe het voor een kind is om te moeten vluchten voor oorlog. Het is een echte Joke van Leeuwen: Toda kijkt onbevangen naar de wereld om haar heen en laat zich niet klein krijgen. Komische, absurde en schrijnende passages wisselen elkaar af. Komisch zijn de passages waarin de commandant vertelt wat hij zei als hij had moeten commanderen. In plaats van Voorwaarts márs! zei hij dan: Zouden jullie misschien als het uitkomt een eindje door willen lopen, alsjeblieft? Geestig is de door Van Leeuwen bedachte taal van het buurland die Toda moet leren. Absurd is de generaal-in-ruste die Toda trots zijn medailles laat zien en schreeuwt dat ze deserteert als ze wegloopt omdat zijn vrouw roept dat het eten klaarstaat. En schrijnend is er heel veel, vooral hoe volwassenen omgaan met vluchtelingkinderen. Een indrukwekkend, universeel en nog steeds actueel boek, waarin de zwaarte draaglijk wordt door de humor in tekst en tekeningen.
Joke van Leeuwen: Toen mijn vader een struik werd, Querido 2010, 12,95, 10+. Verfilmd door Nicole van Kilsdonk in 2016.
Zie ook haar indrukwekkende Bezoekjaren (1998, 12+), over het jongerenverzet in Marokko in de jaren ‘60 en ‘70, dat Joke van Leeuwen schreef samen met de Marokkaanse Malika Blain, over Malika’s broer, die jarenlang in Marokkaanse gevangenissen zat omdat hij als scholier voor democratisering demonstreerde. Via Amnesty International correspondeerde Joke jarenlang met deze jongen. Toen hij vrij kwam, nodigde zijn familie haar uit om te komen logeren. Nu, met de demonstraties in de Marokkaanse Rif voor werk, onderwijs en medische voorzieningen, is het boek weer hoogst actueel. Lestips voor Bezoekjaren, dat onder meer de Woutertje Pieterse Prijs won, staan op www.woutertjepieterse.nl.
——————————————
juli/augustus 2018: 101-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Franciscus en de dieren
De Zuid-Afrikaanse kunstenaar Piet Grobler (1959) studeerde theologie, journalistiek en grafische vormgeving. Sinds 1996 maakt hij de prachtigste prentenboeken, meestal over dieren, waarvoor hij talloze prijzen ontving. Soms zijn ze gebaseerd op volksverhalen, zoals De hond, de haan en de jakhals (Kinderboekentip 35, september 2011), waarin Beverley Naidoo betoogt dat schrijver Aesopus een Afrikaanse slaaf was en dat er daarom zoveel Afrikaanse dieren in zijn fabels voorkomen.
Of zijn boeken bevatten een filosofische levensles, zoals in Ballade van de Dood, met tekst van Koos Meinderts, waarin de dood gevangen wordt gezet en iedereen vrolijk doorleeft totdat na honderd jaar de lol eraf is, de wereld te vol wordt en men weer snakt naar de rust van het graf.
Over Franciscus van Assisi wilde Grobler al heel lang een prentenboek maken, alleen al omdat hij net als Franciscus ook een bijzondere band met vogels heeft. Dat werd Franciscus en de dieren, een zeer vrije bewerking van het levensverhaal van Franciscus. Opnieuw is het een feestelijk prentenboek vol ritme en levendigheid waar de kleuren vanaf spatten. Franciscus is hierin een jongen van onbestemde leeftijd die met zijn vriend Ezel door het land reist en niet zozeer in God als wel in het Goede gelooft. Franciscus keek de vogels aan en zei: ‘Jullie zijn kinderen van het Goede. Vlieg en zing en verspreid plezier.’
Franciscus redt een konijn uit een strik, vissen uit een net en een dorp van een wolf. Zolang jullie de wolf dagelijks te eten geven, zal deze in vrede met hen samenleven, zegt Franciscus tegen de dorpelingen. Jarenlang reist hij met zijn ezel rond, totdat de oude ezel sterft. Franciscus aaide hem over zijn kop. ‘Samen hebben we de wereld iets mooier gemaakt.’
‘De wereld is Goed,’ zegt Franciscus steeds, ‘maar laat je niet vangen, loop niet weer in een val.’ De tegenstrijdigheid in de tekst – enerzijds is de wereld Goed, anderzijds moest die wereld toch steeds iets mooier worden gemaakt – prikkelt tot nadenken over wát er dan Goed is aan de wereld en wát er, ook door ons, aan verbeterd kan worden.
Piet Grobler: Franciscus en de dieren, Lemniscaat 2018, ISBN 9789047710677, € 14,95, 4+.
——————————————
mei/juni 2018: 100-ste Jeugdboekentip van de Maand:
De reis van Syntax Bosselman
De reis van Syntax Bosselman is een boeiend en indrukwekkend historisch jeugdboek met feiten en verhalen, foto’s en tekeningen naar aanleiding van de reis van de achtentwintig Surinamers die in 1883 werden tentoongesteld tijdens de Wereldtentoonstelling in Amsterdam in een circustent op het Museumplein. Op het toegangskaartje stond iets wat we nu weerzinwekkend en shockerend vinden: Surinaamsche Inboorlingen, Dagelijks van 10 tot 5½ uur te bezichtigen: Verschillende menschenrassen van Suriname, waaronder: Arowakken en Caraïb-Indianen (de oorspronkelijke bewoners) Maronen of Boschnegers en Creoolsche typen.
De reis van Syntax en zijn landgenoten is beschreven in de context van en reflectie op het Nederlandse slavernijverleden. Het boek bevat drie soorten teksten die elkaar afwisselen:
– Verhalen over de reis en het verblijf in Amsterdam van de dan 60-jarige Syntax Bosselman, die zich al tijdens de overtocht uit Suriname opwerpt als leider van de groep en zich ontfermt over de 13-jarige Kodjo, een slimme jongen die steeds meer vragen gaat stellen over het feit dat ze als bezienswaardigheid worden beschouwd.
– Verhalen over Nederlands aandeel in de slavenhandel, niet alleen in het Caribisch gebied, maar ook in Zuidelijk Afrika en Indonesië. De oprichting van de VOC en WIC komt aan de orde, evenals het ronselen van koelies uit India na de afschaffing van de slavernij en het verhaal van een blanke matroos die door Marokkaanse zeerovers tot galeislaaf werd gemaakt. Het ene verhaal volgt organisch uit het vorige, zodat de som der verhalen een vrij compleet historisch en logisch samenhangend geheel vormen.
– Logboeken van Arend van Dam zelf over hoe hij te werk is gegaan, wie hij heeft geïnterviewd (zoals professor Gloria Wekker), welke boeken hij heeft gelezen (zoals Roofstaat van Ewald Vanvugt), waar hij is geweest (zoals op Curaçao en in Kaapstad), op welke problemen hij stuitte (zoals het taalgebruik van toen dat we nu denigrerend en discriminerend vinden) en welk een schrijnend gebrek aan eerlijke, objectieve geschiedschrijving hij tegenkwam over de machthebbers van toen die de slavernij uitvoerden, in stand hielden en goedpraatten.
Arend van Dam, bekend van zijn boeiende jeugdboeken over geschiedenis, kreeg voor zijn Lang geleden… (2008) een Zilveren Griffel, maar De reis van Syntax Bosselman overtreft dat, alleen al omdat het zo’n noodzakelijk boek is. Ein-de-lijk een integere correctie en aanvulling op ons geschiedenisonderwijs, en nog heel boeiend geschreven ook! Knap hoe de auteur feiten en fictie verweeft tot geloofwaardige, betrouwbare verhalen. Zo laat hij Jacqueline Ricket, één van de achtentwintig Surinamers, de tentoonstellingscatalogus voorlezen aan de anderen. Nu lijkt het me moeilijk bewijsbaar dat zij die inderdaad voorgelezen heeft, maar het is een geloofwaardige manier om uit die onverhuld racistische catalogus te kunnen citeren: De boschnegers zijn jaloersch, wantrouwend en haatdragend van karakter en daarbij zeer lui, vooral de mannen. (sic!) En van de dertienjarige Kodjo maakt hij een slimme jongen die steeds vragen stelt die voor de lezer ook belangrijk zijn.
Daarnaast zoekt de auteur steeds de nuance. Hij laat zien dat er ook zwarte plantage-eigenaren waren, en blanke slaven, en dat in Ghana de Ashanti’s gevangenen van andere stammen aan de blanken verkochten. En hij laat Kodjo met Syntax naar het Rijksmuseum gaan – dan nog in aanbouw – en kijken naar een schilderij waarop een rijke blanke koopman staat met zijn zwarte bediende Tabo; de koopman was zo op Tabo gesteld dat hij hem na zijn dood twaalfduizend florijnen naliet.
Ook laat hij aan de hand van een voorbeeld over hemzelf zien hoe je meegesleept kunt worden door verhalen. Als kind las hij de boeken over de Voortrekkers in Zuid-Afrika en beschouwde hij die blanke boeren die grond van de Zulu’s afpakten als helden, maar een paar jaar later zag hij een televisieserie over de Zulukoning Shaka en waren de Zulu’s in zijn ogen juist de helden…
Arend van Dam beschouwt zijn boek niet als HET verhaal over Nederlands slavernijverleden, maar als een dossier dat aangevuld en verbeterd kan worden. Het is ook niet perfect. Intussen is het wel een boek dat iedereen móet lezen, niet alleen jongeren vanaf 10 jaar, maar ook volwassenen. Het is een boek dat je visie op de geschiedenis verandert. En dat doen alleen echt belangrijke boeken!
Arend van Dam: De reis van Syntax Bosselman – verhalen over de slavernij, illustraties Alex de Wolf, Van Holkema & Warendorf 2018, € 15,99, 10+.
Op de Wereldtentoonstelling van 1883 in Amsterdam werden behalve Surinamers ook Javanen met gamelanorkest als bezienswaardigheid tentoongesteld in een nagebouwde kampong.
Zie https://www.trouw.nl/home/1883-gapen-naar-een-etalage-van-menschenvlees~a427effc/.
Zelfs op de Expo van 1958 in Brussel gebeurde dit nog met Congolezen.
Zie https://anderetijden.nl/aflevering/317/Expo-58?npo_cc=126&.
——————————————
maart 2018: 99-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Help, mijn iglo smelt!
&
Mr. Finney en de wereld op zijn kop
Duurzaamheid is in de Dominicus het thema van de veertigdagentijd 2018. Ook voor kinderen is dit een belangrijk thema waaraan ze op allerlei manieren kunnen meedoen: minder vlees eten, speelgoed recyclen, zuinig zijn met tekenpapier, korter douchen, lichten en verwarming uit als je weggaat, afval scheiden, enzovoort.
Die bewustwording kun je stimuleren met goede kinderboeken over duurzaamheid, klimaatverandering, recycling, energiebesparing en respectvol omgaan met de natuur. Twee titels staan beschreven in de Kinderboekentip van de Maanden november en december 2017; twee andere worden hieronder besproken.
Help, mijn iglo smelt! is een indrukwekkend fotoboek over vier kinderen die de klimaatverandering aan den lijve ervaren: de Eskimojongen Jemery (10) uit Alaska, het nomadenmeisje Halima (11) dat in de woestijn bij Ethiopië leeft, Toei (11) die met maar negentien andere mensen op een eiland in de Stille Zuidzee woont, en de indianenjongen Tepkatsie (11) uit de jungle van Brazilië.
Jemery laat zien hoe je een iglo bouwt. In een iglo-wc moet je snel zijn, vertelt hij, anders vriest je kont eraf! Maar hij vertelt ook dat het ijs de laatste jaren eerder smelt dan vroeger: daardoor moeten ijsberen langer zwemmen, zodat ze uitgeput raken en verdrinken.
Halima vertelt dat het bij haar steeds heter en droger wordt: ze moet nu wel vijf uur lopen met haar geiten voor ze iets eetbaars voor hen vindt; toen ze zeven was, vond ze na een half uurtje lopen al genoeg! En doordat er steeds minder groeit, zijn er steeds meer gevechten met andere stammen die ook voedsel en water voor hun dieren zoeken.
Toei, op zijn paradijselijke eiland, leert alvast op school – op het hoofdeiland – wat hij moet doen als de vloedgolven hoger worden en zijn eiland overspoelen.
En het Braziliaanse indianendorp van Tepkatsie wordt bedreigd doordat witte mensen het oerwoud kappen en chemisch afval gooien in de rivier waar Tepkatsie en zijn vriendjes in zwemmen en stoeien en uit drinken.
Door de schitterende fotografie en de eerlijke, onbevangen manier van interviewen zonder oordelen of moraliseren, komen de kinderen heel dichtbij: alsof ze je uitnodigen bij hen thuis. Alle vier gaan naar school en houden van spelen. Steeds wordt de relatie met Europa gelegd: Bij ons in het dorp is het niet gewoon om samen aan tafel te eten, vertelt Jemery. We hebben niet eens een tafel. Ook vertelt hij dat een blikje cola wel vier euro kost. De verlegen Halima melkt de koeien van haar stam. Die geven maar één keer per dag een beker melk, terwijl koeien in Nederland twee keer per dag tien liter geven… Stoere Toei is dol op een broodje haai: Beetje ketchup erbij en het is net een echte hamburger! Al lezend en kijkend leer je deze kinderen kennen en krijg je respect voor hen.
Mr. Finney en de wereld op zijn kop is geschreven door Laurentien van Oranje. Zij werkt al jaren aan de bestrijding van analfabetisme en laaggeletterdheid bij volwassenen en aan leesbevordering voor kinderen. Ook is ze sinds 2009 Speciaal Gezant voor Geletterdheid bij UNESCO. En ze werkt aan vraagstukken over milieu en duurzaamheid. Deze twee interessegebieden heeft ze gecombineerd in het boek. Daarbij heeft ze nauw samengewerkt met Gouden Penseelwinnaar Sieb Posthuma, die haar zorg om milieu en klimaatverandering deelde. Samen maakten ze een boek dat rijk is aan fantasie én aan maatschappelijke betrokkenheid.
Mr Finney is een weetgierig, filosofisch ingesteld visachtig wezentje op dunne pootjes dat samen met vriend Slak een kalm leventje leidt, totdat Pinky Pepper verschijnt, een elfje in rozerood jurkje dat razendsnel over de wereld ‘glimpst’. Met foto’s van verre landen op haar SuperBibi, een geavanceerd mobieltje, maakt ze Mr Finney nieuwsgierig naar de wereld buiten zijn tuin. Mr Finney bouwt een FinMobiel, een voertuig dat kan rijden, vliegen en varen – óp en ónder water.
Ontroerend zijn de tekeningen van Mr Finney als onbevangen uitvindertje: net een kleine Leonardo da Vinci. Als hij op reis gaat met zijn FinMobiel, ontdekt hij dat apen boos zijn omdat hun bossen worden gekapt, dat dolfijnen verstrikt raken in netten en plastic dat in zee drijft, dat stormvogels sterven omdat ze vuilnis eten en dat aasgieren een vlag op de zeebodem hebben geplant die zeggen wil dat de bodemschatten daar van hen zijn. Kortom: op speelse, sprookjesachtige manier worden vervuiling, energie en klimaatverandering aan de orde gesteld. De moraal is dat de aarde van iedereen is en dat we samen moeten zorgen dat die leefbaar blijft, waarbij oplossingen vaak dicht bij huis liggen.
De tekst is misschien wat braaf: de personages zijn overbeleefd tegen elkaar; alle dieren – zelfs de hebberige aasgieren – zijn in wezen goed; er wordt érg veel en nadrukkelijk nagedacht. En hoewel prinses Laurentien zegt geen ‘missie’ te hebben met haar boek, is de boodschap overduidelijk. Toch is het vooral een inspirerend verhaal: fantasierijk, schitterend geïllustreerd en de sympathieke boodschap prikkelt tot gesprekken over hoe mensen met de aarde omgaan en wat je zelf in je eigen omgeving kunt doen.
Natalie Righton & Ton Koene: Help, mijn iglo smelt! Lemniscaat 2009, ISBN 97890-47702276, € 19,95, 8+.
Laurentien van Oranje & Sieb Posthuma: Mr Finney en de wereld op zijn kop, Querido, ISBN 97890-45110295, € 16,95; Luisterboek met 3 cd’s, uitstekend voorgelezen door Willem Nijholt: Rubinstein, ISBN 97890-47608509, € 14,95, 5+. De twee volgende delen zijn: Mr Finney en de andere kant van het water (2011) en Mr Finney en het raadsel in de bomen (2013). Zie ook www.mrfinney.nl.
KLIK HIER
voor een lijst met goede kinderboeken over duurzaamheid,
gesorteerd naar leeftijd.
De lijst is ook gratis af te halen bij de boekentafel.
——————————————
jan./febr. 2018: 98-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Lampje
Annet Schaap illustreerde sinds 1991 zo’n tweehonderdvijftig kinderboeken. Vooral maakte ze furore met haar humoristische tekeningen voor Meester Jaap van Jacques Vriens, de Hoe overleef ik… serie van Francine Oomen en de Superjuffie-boeken van Janneke Schotveld.
Om als illustrator een boek te gaan schrijven, daar moet je lef voor hebben. Annet Schaap durfde het aan en het resultaat is overrompelend! Lampje is een sprookjesachtig avontuur vol vaart dat de uitgever terecht typeert als magisch-realistisch in de traditie van Paul Biegel, al is ze ook schatplichtig aan Andersen’s De kleine zeemeermin en ontwaar je soms een vleugje Astrid Lindgren en Annie M.G. Schmidt.
Een eiland dat nog een beetje vastzit aan het vasteland, als een losse tand aan een draadje, heet een schiereiland. Zo luidt de beeldende beginzin. Lampje, die eigenlijk Emilia heet, naar haar overleden moeder, woont met haar vader op dat schiereiland, naast de vuurtoren. Ze is maar twee weken naar school geweest en kent alleen de letter E. Omdat haar vader een been mist, moet zij elke avond de eenenzestig treden omhoog klimmen om de lamp aan te steken. Op een dag vergeet ze lucifers te kopen. En dan gaat alles mis: het stormt die nacht en doordat de vuurtoren geen licht geeft, vergaat er een schip voor de haven. Zij en haar vader krijgen de schuld en moeten elk zeven jaar werken om de schade te betalen. Haar vader wordt opgesloten in de vuurtoren en Lampje wordt gedeporteerd naar het sombere Zwarte Huis van de Admiraal, waar ze als een assepoester moet dweilen en schoonmaken. En dat terwijl er gefluisterd wordt dat er een monster in de torenkamer huist!
Lampje is in het begin vooral slachtoffer, zij het niet zielig. Ze neemt de dingen zoals ze komen en communiceert met haar moeder, wier stem ze vanbinnen hoort. Door haar ontwapenende vriendelijkheid neemt ze één voor één de aanvankelijk stugge, norse en agressieve bewoners van het Zwarte Huis voor zich in. Dan ontvouwt zich een wervelende reeks gebeurtenissen vol kleurrijke, deels kermisachtige personages: een goeiige zwakzinnige jongen, een nuffige schoolfrik, een Siamese tweeling, een vrouw met baard, een dwerg, zeemeerminnen, piraten. Zelfs boeken en balken, meeuwen en golven worden personages met een ziel, en dat volkomen geloofwaardig. Intussen leert Lampje lezen en schrijven van iemand van wie je dat niet zou verwachten. De Admiraal figureert lang als afwezige engerd maar komt ten slotte terug van zee en dreigt prompt Lampjes vader op te hangen. Met bovenmenselijke moed en met hulp van haar nieuwe vrienden weet Lampje dit te voorkomen.
Het vertelperspectief wisselt vaak, waardoor de lezer met verschillende personages kan meeleven en hen van meerdere, vaak tegenstrijdige kanten leert kennen. Zo wordt Lampjes vader door de notabelen van het havenstadje neergezet als de drankzuchtige bruut die zijn dochter verwaarloost en mishandelt, maar zodra je hem leert kennen vanuit hemzelf, als degene die zich geen raad weet van verdriet om zijn overleden vrouw, als de onmachtige man die spijt heeft dat hij zijn dochter heeft geslagen en niets liever wil dan haar terugzien en het goedmaken, krijg je sympathie voor hem. De saaie, stille tuinman van het Zwarte Huis blijkt een waardevolle vriend. Het monster blijkt ook een verrassend andere, menselijke kant te hebben. En er is meer dat niet is wat het lijkt, waardoor het verhaal tot het laatst blijft boeien.
In het begin zegt Lampjes vader dat ze geen licht is, maar tegen de verdrukking in groeit Lampje uit tot een meisje dat zich niet meer laat mishandelen of vernederen. Pis en gal! vloekt ze soms, en als het op het laatst héél eng wordt: Pis en kots en gal! Het kunnen lezen en schrijven heeft haar vleugels gegeven, maar dat ze die vleugels dan ook durft gebruiken, dankt ze aan zichzelf. Daarmee heeft het boek bij alle sprookjesachtige flair ook een emancipatoire kant. Lampje is behalve een avonturenverhaal vol magie ook een hoopvol epos met psychologische diepgang. Een schitterend debuut!
Annet Schaap (tekst en illustraties): Lampje, 328 p., Querido 2017, ISBN 97890-45120379, 9+, € 16,99.
——————————————
nov./dec. 2017: 97-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Waar is de olifant?
Waar is de zeester?
Waar is de olifant? en Waar is de zeester? zijn schitterend geïllustreerde prentenboeken die vrijwel zonder woorden raak en zonder moralisme laten zien hoe milieuvervuiling werkt. In vijftien ruim opgezette spreads zie je hoe kleurrijke natuur door menselijk ingrijpen verandert in een voor dieren onbewoonbare wereld. Het doet denken aan de klassieker De bulldozer schuift verder of de verandering van het landschap van Jörg Müller uit 1974 – met voorwoord van Jan Terlouw – maar dan simpeler, voor jongere kinderen.
In Waar is de olifant? gaat het om de gevolgen van ontbossing. Op de eerste paar spreads zien we een veelkleurig oerwoud, met de vragen Waar is de olifant?, Waar is de slang? en Waar is de papegaai? Elke spread is een zoekplaatje en kleuters zullen het leuk vinden om de dieren op te sporen. Na enkele spreads verschijnt er een hoekje waar bomen omgehakt zijn: daar zijn alleen nog stronken te zien. Op elke spread wordt de kale hoek met stronken groter. Er verschijnen huizen op, en wegen en auto’s. Het oerwoud wordt steeds kleiner en raakt geheel ingeklemd door hoge flats. Om de laatste boom verschijnt een hek met opschrift ZOO waarachter de drie dieren opgesloten zijn. Dan breken de dieren eruit, nemen een bootje en varen naar een land dat nog onaangetast is…
Achterin het boek vertelt de auteur dat hij de inspiratie voor dit boek vond toen hij in Brazilië was en zag dat delen van het Amazone regenwoud in brand werden gestoken om plaats te maken voor soja plantages.
Waar is de zeester? is op vergelijkbare wijze opgezet, maar nu gaat het om het leven onder water, waar kinderen op elke spread een zeester, kwal en clownvis moeten zoeken. Ook hier begint het met kleurrijk en visrijk leven onder water, terwijl er geleidelijk meer mensenrotzooi op de bodem terechtkomt: autobanden, plastic flessen, oliedrums, koelkasten, wasmachines, televisies, telefoons… Er blijft steeds minder ruimte over voor de vissen. Totdat een enorme walvis als een bulldozer alle rotzooi het land op duwt, alsof hij zeggen wil: mensen, ruim je eigen troep op! Op de laatste spread is de zee weer van de vissen.
Beide boeken eindigen met een fantasie waarin de dieren voor de oplossing zorgen. Dat het in werkelijkheid minder eenvoudig is om ontbossing en vervuiling van de zee tegen te gaan, daar hoef je peuters en kleuters nog niet mee lastigvallen. Wel geven de boeken handvatten om op een speelse, creatieve manier met jonge kinderen na te denken over hoe we omgaan met onze planeet.
Barroux: Waar is de olifant? en Waar is de zeester? Uitgeverij Meis & Maas 2015 en 2016, ISBN 97890-30580577 en 97890-30501077, 3+, € 12,95.
——————————————
oktober 2017: 96-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Prentenbijbel
De door Marijke ten Cate geïllustreerde Prentenbijbel doet al bijna tien jaar zijn naam eer aan met kleurige spread-vullende prenten die de kijker het verhaal in trekken. Ze zijn naïef in de meest positieve zin: eenvoudig, warm, blijmoedig, helder en decoratief met veel gevoel voor folklore. De personages hebben expressieve gezichten en houden het midden tussen poppenkast- en stripfiguren. Ze ogen ronder en soepeler dan in de inmiddels klassiek geworden Kijkbijbel van Kees de Kort, waarin de personages meer uit hout gesneden lijken.
Er is enorm veel te zien op de prenten van Marijke ten Cate, waaronder – voor wie goed kijkt – talloze geestige anachronistische details die uiteraard niet in de tekst voorkomen. Zo heeft Sara, als ze op haar kameel naast Abraham aankomt in het land Kanaän, een coupe met rietje, parasolletje en schijfje citroen in haar hand. Er staan hijskranen bij de toren van Babel. Als Ruth met Noömi naar het land Israël gaat, hangt er een moderne steelpan aan haar rugzak. Als Jezus wordt gedoopt, zien we een kindje met Peruaans mutsje op. En in de kroeg waar de verloren zoon aan het slempen is, loopt iemand in gestreepte pyjamabroek de trap op met slaapmuts en wekker. Toch is de sfeer tijdloos oosters.
De Prentenbijbel verscheen in 2008 en is intussen in elf talen verschenen. De negende druk uit 2017 verschilt echter nogal van de eerste. De kleuren zijn gloedvoller en het boek is anderhalf keer zo dik, doordat het aantal verhalen van 24 naar 36 steeg en het aantal pagina’s van 184 naar 280.
De vertelstijl van de zes auteurs is dezelfde gebleven: korte zinnen met bewonderenswaardig rake, heldere en eenvoudige woorden. Geweld wordt sober en ingehouden weergegeven. Soms gaan de auteurs met reuzenstappen door een lange geschiedenis heen, waardoor het verhaal wel erg versimpeld wordt, maar dat kan moeilijk anders voor heel jonge kinderen.
Hoewel deze kinderbijbel is geschreven vanuit de traditionele opvatting dat de bijbelverhalen echt gebeurd zijn – in tegenstelling tot de modernere opvatting die de nadruk legt op het verhaalkarakter van de bijbel – is deze kinderbijbel ook prima geschikt voor meer vrijzinnige mensen, door de sobere verteltrant en doordat elk moralisme ontbreekt. En natuurlijk door de fantastische prenten waar je niet op uitgekeken raakt!
Marijke ten Cate: Prentenbijbel, met teksten van Liesbeth van Binsbergen, Lijda Hammenga, Bram Kasse, Vrouwke Klapwijk, Nelleke Scherpbier en Bert Wiersema, Royal Jongbloed & Nederlands Bijbel Genootschap, 9-de druk 2017, ISBN 97890-89120380, 4-8 jaar, € 29,95.
Marijke ten Cate: Filmpjes bij de Prentenbijbel, dvd met 10 geanimeerde verhalen, Royal Jongbloed, € 8,95.
Zie ook de Zoekbijbel van Marijke ten Cate, Tip 78, december 2015.
Advies kinderbijbels:
3 – 6 jaar: Kijkbijbel, Kees de Kort, Royal Jongbloed 2016,
4 – 8 jaar: Prentenbijbel, Marijke ten Cate cs, Royal Jongbloed 2017,
6 -10 jaar: Bijbelse verhalen voor kinderen, D.A. Cramer-Schaap & Annemarie van Haeringen, Ploegsma 2017,
8 -12 jaar: Woord voor woord, Karel Eykman, De Fontein 2016,
9 -13 jaar: Jeugdbijbel, Lieke van Duin, Mireille Geus & Corien Oranje, Royal Jongbloed/NBG 2014
11+: Moet je horen, Nico ter Linden, Balans, 2015.
Dit is slechts een selectie. Er zijn veel meer kinderbijbels. Het is zinvol om diverse kinderbijbels na elkaar voor te lezen zodat kinderen dan ervaren dat bijbelverhalen op veel verschillende manieren verteld kunnen worden, en dat niet één manier de beste is.
——————————————
september 2017: 95-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Omdat ik je zo graag zie
Oma gaat met kleinkind de stad in. Het is een oersimpel gegeven, maar Milja Praagman weet er een boeiend prentenboek van te maken. Het dagje uit wordt verteld vanuit kleinkind Ibi, een peuter. Ze kijkt haar ogen uit, in de metro bij oma op schoot, op straat waar ze een bos van mensen ziet, in een Afrika-museum, in een park vol hondjes. Ze geeft een zwerver haar snoepje en in een straatmozaïek ontdekt ze de eerste letter van haar naam. Imagine staat er – wat dan weer leuk is voor de volwassen voorlezer. Thuisgekomen vraagt oma aan Ibi wat ze allemaal heeft gezien. Ibi noemt alles op en vraagt dan wat oma heeft gezien. ‘Ik keek, geloof ik, alleen maar naar jou. Dat is,’ zegt oma, ‘omdat ik je zó graag zie.’
Doordat we via de ogen van de peuter kijken, wordt wat volwassenen gewoon vinden, bijzonder. Omgekeerd is er ook iets wat voor Ibi zo gewoon is dat het niet ter sprake komt: de mensen die ze ziet hebben verschillende huidskleuren, van heel licht tot heel donker. Zelf is ze een stuk donkerder dan oma. Het voelt goed dat dit niet gethematiseerd wordt maar als vanzelfsprekend gebracht.
Maar niet alleen huidskleuren zijn divers, ook haardracht, kleding, postuur, houding en blik van al die mensen verschillen sterk, terwijl het boek toch een eenheid van stijl laat zien: quasi-naïef en geraffineerd tegelijk. Grappig is de running gag van het het eigenwijze roze hondje dat steeds terugkomt. Het vormt een subplotje zonder tekst waarbij het kijkende kind een eigen verhaaltje kan bedenken. En wat doet die duif toch steeds met die takjes en blaadjes? Daar zijn verschillende antwoorden op mogelijk.
De donkere pagina naast die waarop Ibi slapend op oma’s schoot in de metro naar huis zit, is als een droom vol fijne tekeningetjes van wat Ibi die dag gezien heeft. Het is leuk om met een peuter of kleuter samen te kijken wát ze wáár heeft gezien. Daarvoor moet teruggebladerd worden: een uitstekende oefening in goed kijken!
Liefde, diversiteit, sociaal engagement en de wereld ontdekken. Het is knap om dat op peuterniveau te laten zien zonder het expliciet te benoemen. Het maakt Omdat ik je zo graag zie tot een prentenboek dat pure warmte uitstraalt, vertrouwdheid tussen een grootouder en een kleinkind.
Milja Praagman: Omdat ik je zo graag zie, De Eenhoorn 2016, ISBN 97894-62911413, 3+, € 14,50. Zilveren Penseel 2017.
——————————————
augustus 2017: 94-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Superguppie is alles
In 2004 kreeg Edward van de Vendel een Zilveren Griffel voor zijn gedichten in Superguppie, en Fleur van der Weel een Vlag en Wimpel voor haar illustraties in die bundel. Samen kregen ze er ook de Woutertje Pieterse Prijs voor. En terecht, want het was een perfecte eenheid van tekst, beeld en vormgeving, zo’n zeldzaam boekje waar alles aan klopt. De gedichten van Edward van de Vendel zijn origineel en toegankelijk; de tekeningen van Fleur van der Weel grappig en levendig; de ene steunkleur, lichtgroen, is inventief gebruikt; de compositie van de dubbele pagina’s is in evenwicht, inclusief de plaatsing van de tekst; belettering en illustraties zijn op elkaar afgestemd en de omslag vormt een smakelijk voorproefje voor het binnenwerk.
Na Superguppie verschenen Superguppie krijgt kleintjes (2005), De groeten van Superguppie (2008) en Hoera voor Superguppie (2010, Zilveren Griffel). Deze vier boekjes werden gebundeld, samen met 22 nieuwe gedichten, in Superguppie is alles (2014).
De gedichtjes verrassen door hun frisse kijk op de wereld en de onverwachte wendingen, waardoor gewone dagelijkse dingen bijzonder worden:
Er lag een merel / neergevouwen / dood op het station. Neergevouwen alsof iemand de vleugels netjes heeft geschikt. Een tuintje wordt niet geharkt en gewied, maar opgetut: We tutten ons tuintje op / en kammen het gras, / make-uppen de randjes / langs het terras: / overal plantjes met lippenstiftkleuren, /. Een dekbed is een envelop waarin de ik-figuur verstuurd wordt: Mama stuurt me ’s avonds op / in mijn dekbedenvelop. / Nachtpost, zegt ze, /. Als de pleister van je knie af moet, doet dat pijn, maar niet de ik-figuur huilt, maar Pleistertjes krijsen zo zielig / van au. En de brievenbus is een bek waar eten in gestopt wordt: het nieuws. / Papieren eten.
Zelfs het gasfornuis is niet te triviaal om met een poëtische blik te worden beschreven: Luister, / luister, / luister: / ontploffend gasgefluister.
De gedichten rijmen losjes, zonder dwang, soms heel inventief: Ik schitter / want nu zit er / glitter in mijn haar. En soms herinnert een regel aan een ander gedicht: De zon schijnt alle grote mensen plat / ze liggen slap als plantjes doet denken aan het bekende gedicht over de sla-plantjes in september van Rutger Kopland. De laatste regels van het titelgedicht zijn een knipoog naar Hamlet: Superguppie in mijn kom, / Er nog zijn – / daar gaat het om.
Fleur van der Weel maakte eigenzinnige beelden bij de gedichtjes: de ik-figuur is een eigenwijs hondje met een grote kop en rafelige oren. Haar prenten geven geestig commentaar op, of een onverwachte interpretatie aan de tekst of voegen er iets aan toe dat niet in de tekst staat. Zo tekent ze in het gedicht Slaap, waarin de ik-figuur in bed ligt, terwijl er beneden feest gevierd wordt, een stoet feestende muizen onder het bed. Telefoon begint zo: Als je belt, / trek je een lijntje. Bij dit gedicht tekent ze het touwtje-met-blikje-als-hoorn waarmee kinderen telefoontje spelen, en laat de ik-figuur verstrikt raken in het touw, het lijntje. Op deze manier vertelt ze met haar tekeningen een eigen verhaal, waardoor het geheel van tekst en beeld meer is dan de som der delen.
Dit maakt Superguppie is alles tot een universeel poëzie-prentenboek, onbevangen en lichtvoetig. Een kloeke bundel gedichtjes om blij van te worden, om te koesteren en om van te houden.
Edward van de Vendel & Fleur van der Weel: Superguppie is alles, Querido 2014, ISBN 97890-45116921, 5+, € 22,50.
——————————————
juli 2017: 93-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Siens hemel
De dood is in kinderboekenland allang geen taboe meer. Van de vele kinderboeken over de dood die de laatste decennia verschenen, is een aantal intussen bijna klassiek geworden, zoals de prentenboeken Dat is heel wat voor een kat van Judith Viorst (1984, 13-de druk 2007), Derk Das blijft altijd bij ons van Susan Varley (1984, tip 70), Lieve oma Pluis van Dick Bruna (1997) en Kikker en het vogeltje van Max Velthuijs (1991).
Voor oudere kinderen zijn er de magistrale jeugdromans De gebroeders Leeuwenhart (1973, tip 92) van Astrid Lindgren en Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom & Thé Tjong Khing (1984, tip 72). Ook het bekroonde poëzieprentenboek Doodgewoon van Bette Westera en Sylvia Weve (2014, tip 70) is een potentiële klassieker.
Siens hemel (2016) past in dit illustere rijtje. Het korte verhaal wordt even sober als intens verteld vanuit ‘wij’: twee kinderen die er met hun kleine broertje bij zijn als hondje Sien doodgaat:
Er stonden zwarte wolken aan de hemel toen Sien vertrok.
De lucht rommelde.
De regen trommelde.
Maar wij hoorden alleen hoe Siens laatste, allerlaatste adem over de rand van de mand heen woei. (…)
Heel even schoven de wolken uit elkaar, alsof ze Sien erdoor lieten, rechtstreeks de hemel in.
In de stromende regen dragen ze Sien in een deken naar buiten, graven een gat en leggen hem erin. Klein Broertje trekt zijn jas uit, legt die over Sien heen en haalt een bal voor als Sien er in de hemel mee wil spelen. Het jochie heeft allerlei vragen: of het regent boven de wolken, of er iemand is die Sien brokjes geeft, of er in de hemel een zee is waar Sien in kan zwemmen, of ze er op katten kan jagen, of er iemand is die haar aait… ‘We weten het niet’, zeiden we, ‘we weten niet wat daarboven is.’
De volgende ochtend horen ze geblaf. Eerst hoort Klein Broertje het en daarna de twee grotere kinderen ook. Het kwam rechtstreeks vanuit de heldere blauwe hemel. Einde verhaal.
Illustraties en vormgeving zijn even uitgekiend en doordacht als de tekst. Op het schutblad voorin staat een grote zwarte wolk in een witte achtergrond, terwijl het schutblad achterin daarvan het diapositief is. Het verhaal begint in het zwart; gaandeweg blijkt het zwart de vorm van Sien aan te nemen, terwijl haar achtergrond steeds kleurrijker en lichter wordt, met daarin getekend Siens belevenissen volgens Klein Broertje. Het eindigt met een lichtblauwe hemel vol witte wolkjes met erop en ertussen vrolijke tekeningen van Sien.
Klein Broertje met zijn vragen is leidend in het verhaal; de twee oudere kinderen volgen hem. Ze proberen zijn vragen te beantwoorden maar zeggen eerlijk dat ze het niet weten. De volgende ochtend spelen ze met hem mee, om aardig te zijn. Maar dan gebeurt het wonder: de kinderen horen geblaf vanuit de hemel, óók de twee groteren. Alsof Klein Broertje hen de oren geopend heeft!
Worden als een kind is: het wonder intact laten. Een prachtig uitgangspunt om met kinderen te filosoferen over de dood, over de hemel en hoe die eruit zou kunnen zien.
Bibi Dumon Tak & Annemarie van Haeringen: Siens hemel, Querido 2016, ISBN 97890-45119052, 5+, € 12,50, Zilveren Griffel 2017.
——————————————
juni 2017: 92-ste Jeugdboekentip van de Maand:
De rode vogel
De rode vogel van Astrid Lindgren is een universeel, polyinterpretabel verhaal over hoop op een beter leven voor wie in ellende leeft. Het is al in 1959 geschreven maar nog altijd actueel.
Het speelt in de dagen van de armoede. Mattias en Anna zijn weeskinderen die door een boer worden uitgebuit. Ze moeten hard werken voor enkel wat koude aardappelen. Spelen mag niet. Ze proberen het vol te houden tot de winter, want dan mogen ze naar school; er komt dan een meester uit de stad om de kinderen van het afgelegen dorp een paar maanden les te geven. De school – bij iemand thuis – valt tegen en de andere kinderen maken hen uit voor armoedzaaiers. Op een dag is Anna ten einde raad. Ze kan maar beter voor de lente dood zijn, zegt ze. Op dat moment zien ze een rode vogel op een besneeuwde tak zitten.
Als de vogel opvliegt, rennen ze erachteraan. Zo komen ze via een smalle kloof bij een hoge muur. Een deur in de muur staat op een kier. Ze lopen erdoorheen en staan dan in de Zonneweide, een heerlijke lentetuin waar ze opeens nieuwe fleurige kleren dragen in plaats van hun grauwe plunje. Ze spelen er zonder zorgen of ruzie met andere kinderen en de moeder van alle kinderen deelt pannenkoeken uit. Mattias en Anna moeten echter op tijd naar huis om de koeien te melken. Als ze teruggaan, vragen ze waarom die deur in de muur steeds open staat. Dat móet, zeggen de kinderen, want als hij dichtgaat, kan hij nooit meer open…
De hele winter door volgen ze na schooltijd de rode vogel naar de Zonneweide. Zo overleven ze de ijzige kou, de strenge school en de onaardige kinderen. De avond voor de laatste schooldag zegt de boer dat ze vanaf morgen weer elke dag thuis in de stal moeten blijven om te werken. Met dit vooruitzicht voor ogen nemen ze die dag, als ze voor het laatst in de Zonneweide zijn en door de open deur de gure wereld van sneeuw en kou aan de andere kant van de muur zien, een kloek besluit: ze trekken de deur dicht! Eind goed al goed.
Marit Törnqvist heeft het verhaal schitterend geïllustreerd. Het leven bij de boer oogt somber, grijs en grauw; de kou is bijna voelbaar. De vogel steekt daar als sprankje hoop felrood tegen af. En de Zonneweide is een paradijselijk oord vol lentebloemen en vriendelijke, spelende kinderen.
Vluchtelingkinderen ervaren dit boek unaniem als troostvol. Voor hen gaat het om de gang van ellende naar een leven in vrede en veiligheid, met de rode vogel als symbool van hoop. Daarom is het boek in Zweden in Arabische vertaling aan vijftienduizend kinderen in asielzoekerscentra uitgedeeld. En illustratrice Marit Törnqvist toont op Facebook foto’s van Iraanse vrienden die het buiten in de bergen voorlezen aan groepen vluchtelingen.
Westerse volwassenen hebben soms andere interpretaties. Iemand vond het een verhaal over escapisme: uit de nare werkelijkheid vluchten in een mooie droom. Een theoloog zag de Zonneweide als de hemel, met de moeder van alle kinderen als Maria of als vrouwelijke godsfiguur. In zijn optiek stérven Mattias en Anna, net als de broers Karel en Jonathan uit De gebroeders Leeuwenhart (Lindgren, 1973), die na hun dood voortleven in het land Nangijala en daarna in het betere Nangilima.
Overigens is de analogie met In Schemerland (Lindgren, 1946) sterker, waarin een chronisch zieke jongen ‘s avonds in de schemer avonturen beleeft waarin hij van alles kan wat hij overdag niet (meer) kan. Hoe dan ook: alle drie deze verhalen veronderstellen dat er uitkomst, redding bestaat na ellende of dood. Of dat in een hemel, in een fantasierijk of in werkelijkheid is, laat Lindgren over aan de verbeeldingskracht van de lezer.
Voor mij is De rode vogel een opstandingsverhaal: een gang van donker naar licht, van dood naar leven. Daarom heb ik het (in overleg met voorganger en werkgroep Kind, in verkorte, bewerkte vorm) tijdens de Paasdienst 2017 in de Dominicus aan de kinderen verteld. Ze luisterden muisstil. Het jongetje dat tijdens de eucharistie de beker wijn vasthield, zei toen ik langskwam zacht: ‘Dank u wel voor het mooie verhaal.’ Ik denk dan ook dat het verhaal zich goed leent om met kinderen te filosoferen over hoop in bange dagen, over de moed niet verliezen, en ten slotte over zelf een rode vogel worden: iemand die hoop geeft!
Astrid Lindgren (tekst) & Marit Tönqvist (illustraties): De rode vogel, Hoogland & Van Klaveren 2012, ISBN 97890-89671271, 6+, € 13,50. Astrid Lindgren (tekst) & Marit Törnqvist (illustraties): In Schemerland, Hoogland & Van Klaveren 2013, ISBN 9789089671424, 6+, € 13,50. Zie ook Astrid Lindgren: De gebroeders Leeuwenhart, Ploegsma 2014, ISBN 97890-21666952, € 15,95, 10+.
——————————————
mei 2017: 91-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Kinderen met een ster
Vanaf welke leeftijd kun je kinderen vertellen over de Holocaust? De joodse kinderboekenschrijfster Ida Vos vond in de jaren ‘90 van de vorige eeuw vanaf tien jaar, op voorwaarde dat je de Holocaust ‘klein’ maakt: voorstelbaar voor tienjarigen. Dat deed zij dan ook in haar eigen boeken, gebaseerd op wat zij als joods kind in de oorlog had meegemaakt.
Kinderen met een ster, geschreven vanuit Herinneringscentrum Westerbork, is voor nog jongere kinderen. Omdat er in het centrum veel gezinnen met jonge kinderen komen, was er behoefte aan een boek dat kinderen al vanaf zes jaar vertelt hoe het was om een joods kind te zijn in de oorlog.
In de negenentwintig korte verhalen – gebaseerd op interviews met overlevenden – leren we zes kinderen kennen. Zoals Rosa, die in het begin graag net zo’n mooie ster wil als haar ouders:
Op het korte jasje zit hij. De ster, eindelijk. Je mag er pas een als je zes bent. Vanaf nu hoort Rosa echt bij de grote kinderen. ‘Prachtig!’ Rosa springt op en slaat haar armen om mama’s nek. ‘Nu heb ik een eigen ster!’ Als Rosa weer gaat zitten, ziet ze dat mama tranen in haar ogen heeft.
Martine Letterie vertelt beeldend, eerlijk en integer. Ze beschrijft het dagelijks leven in Westerbork met zijn stapelbedden en weeshuis schrijnend raak. Kleine vreugden geven lucht en reliëf, zoals wanneer de kinderen een hut bouwen waarin ze het loofhuttenfeest vieren, of wanneer Sinterklaas komt. En kleine Bennie is blij met de stofbril die hij voor zijn verjaardag krijgt: Als je die buiten draagt, heb je geen last van het rondwaaiende zand, zegt zijn vader.
Dramatische gebeurtenissen worden sober en van enige afstand verteld, zoals wanneer Rosa op een dag toch mee moet met de gehate trein:
In Klaartjes ogen zwemmen tranen en daarom kan ze niet goed zien waar ze loopt. Het is dinsdagmorgen en de trein is net vertrokken. Hij gaat elke week maar deze keer zat haar vriendin Rosa erin, met haar vader, moeder en kleine zusje. Met wie moet ze nu spelen?
Met wie moet ze nu spelen… Daar gaat het dan om voor Klaartje. Die focus op wat belangrijk is voor een jong kind is Letterie’s manier om de Holocaust ‘klein’ te maken. De voorlezende volwassene weet wat Rosa te wachten staat; het kind dat voorgelezen wordt niet, en dat hoeft ook (nog) niet. De verhalen zijn gelaagd: kinderen en volwassenen kunnen er beide uithalen wat in hun bevattingsvermogen past.
Het is een gouden greep geweest om de verhalen niet te illustreren met foto’s maar met tekeningen. De subtiele prenten verbeelden de oorlogstijd treffend. De kinderen zijn buitengewoon liefdevol getekend: speels, lichtvoetig en een tikkeltje eigenwijs. Ze ontroeren zonder zielig te ogen en dat geeft de lezer tegenwicht tegen de onmenselijke toestanden die ze doormaken. Zo vormen de illustraties een onmisbaar deel van dit indrukwekkende, waardevolle boek.
Martine Letterie (tekst) & Rick de Haas (prenten): Kinderen met een ster, Leopold 2016, ISBN 97890-869571, € 13,99, 6+ jaar.
Zie ook: Kinderen met een ster (www.kampwesterbork.nl)
——————————————
april 2017: 90-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Een plekje voor welpje
Al sinds 1997 maakt Mylo Freeman prentenboeken met diversiteit als uitgangspunt, zoals in Broertjes! en Zusjes! (Maopé 2008, Kinderboekentip juni 2008). De donkere huidskleur van de broertjes en zusjes wordt daarin niet gethematiseerd maar is volkomen vanzelfsprekend. Dit heeft Freeman verder uitgewerkt in haar reeks prentenboeken over prinses Arabella, die vrolijk tegen alle clichés over huidskleur ingaan. Het donkere meisje Arabella is geen zielig, arm Afrikaans kindje, maar een prachtig aangekleed prinsesje. En haar vriendje prins Mimoen met zijn zwarte krullen ziet er al even welvarend uit. Zo kregen ook Nederlandse kleuters met een donkere huid of met Arabische achtergrond hun helden om zich mee te identificeren.
Een plekje voor welpje sluit aan bij die diversiteit, maar refereert op subtiele wijze ook aan de vluchtelingenstroom van de laatste jaren, inclusief de reacties van de ontvangende bevolking. Het verhaal speelt in de Afrikaanse savanne, onder een goudgele zon. Aap vindt een panterwelp zonder moeder. Giraf kan niet voor Welpje zorgen omdat de plek van de giraffen maar net groot genoeg is voor henzelf. ‘Er kan echt niemand meer bij’. Neushoorn kan het niet omdat hij bang is dat de panterbaby hen allemaal opeet als hij groot wordt. Zebra niet omdat de vacht van Welpje er anders uitziet dan die van henzelf en hij daardoor de kudde in gevaar kan brengen. En Olifant kan er ook geen kind bij hebben. Aap is verontwaardigd: ‘Als wij niets doen, gaat hij dood!’ Dan begint het geruzie. ‘Wat denk je wel, ons de schuld geven!’ ‘Zorg jij dan voor hem!’ (…) ‘We moeten aan onze kinderen denken.’
Moeder Everzwijn kan Welpje er wel bij hebben. Ze laat hem bij zich drinken, tussen haar eigen kinderen. Als de andere dieren dat zien, trekken ze bij. Ze maken een bedje voor hem en geven hem een naam: Ebi, dat ‘familie’ betekent.
Een warm verhaal in suggestieve tropische beelden, waarvan de uitlopende ecolinekleuren de savanne een mysterieus karakter geven. De boodschap om te zorgen voor degene die op je weg komt, is helder maar niet opdringerig. Mooi dat het juist een zwijn is dat voor Welpje gaat zorgen! Een fijn voorleesboek dat uitnodigt om met kinderen te praten over gastvrijheid.
Mylo Freeman: Een plekje voor welpje, De Eenhoorn 2017, ISBN 97894-6291-198-7, € 14,50, vanaf 4 jaar.
——————————————
maart 2017: 89-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Alle dieren drijven
De ark van Noach is een geliefd thema van illustratoren. Ze kunnen zich heerlijk uitleven in het tekenen en schilderen van dieren, waarbij de tweetallen steevast voor ritme in de prenten zorgen. De vele prentenboeken over de zondvloed volgen echter meestal braaf het verhaal in de bijbel.
Zo niet Annemarie van Haeringen. In 2007 maakte ze het prentenboekje voor de Kinderboekenweek Wat niemand weet, waarin de eenhoorn het vertikt om de ark in te gaan, ernaast blijft zwemmen, onder water verdwijnt en verandert in een narwal. De tekst van Tonke Dragt is mede gebaseerd op anonieme volksverhalen.
Tien jaar later tekende Annemarie van Haeringen opnieuw Noach met zijn ark, eerst als Noah und die grosse Flut voor een Duitse uitgever. Daarna schreef Gideon Samson bij de prenten van dat boek teksten voor de Nederlandse uitgave Alle dieren drijven.
Dit keer is het verhaal meer gebaseerd op de bijbel, maar wel verfrissend eigenzinnig en poëtisch. God treedt op als ik-figuur die schrikt van de slechtheid van de mensen en die één man ziet zonder angst, schild en zwaard. We bouwden een plan. / Samen. / ik was van het plan. / Hij van het bouwen. // Het is een mooi plan, zei ik. / ‘Een waterdicht plan,’ zei de man.
De summiere tekst is geestig en zet aan het denken. Als Noach een duif laat uitvliegen, vraagt God hem: Waarom die duif? Heb je mij soms niet meer nodig? waarop Noach antwoordt: Soms niet nee. Soms kunnen we ook zonder elkaar. De reactie van God is niet minder verrassend: Hij klonk eigenwijs. Ik besloot dat mijn vriend gelijk had.
De prenten zijn van een gedurfde schoonheid. Soms beklemtonen grote kleurvlakken met kleine figuurtjes de nietigheid van de mens, dan weer zorgen de dieren in de ark voor een paradijselijke gezelligheid die even later kleintjes voortgebracht blijkt te hebben. De ark lijkt sterk op die in Wat niemand weet, en ook de eenhoorn zien we terug, naast centaurs, een zeemeermin en zeemeerman. Terwijl Noachs mantel in Wat niemand weet een Afrikaanse landkaart is, is die in Alle dieren drijven hemelser: een sterrenkaart. Het slot met de regenboog is zowel in tekst als beeld verbluffend simpel en raak.
Alle dieren drijven is een prachtige nieuwe kijk op het oeroude verhaal.
Annemarie van Haeringen & Gideon Samson: Alle dieren drijven, Leopold 2017, ISBN 97890-25872175, € 14,99, 4+. Annemarie van Haeringen en Tonke Dragt: Wat niemand weet, CPNB 2007, ISBN 97890-59650596, € 7,89, 5+.
——————————————
februari 2017: 88-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Achtste-groepers huilen niet
Op 10 februari begint de jaarlijkse lees-actie voor kinderen Geef mij maar een boek! Sinds 2016 is dat de tegenhanger van de jaarlijkse actie voor volwassenen Nederland Leest, waarbij volwassenen een gratis exemplaar van een klassieker in de bibliotheek kunnen ophalen. In 2016 ging dat zelfs om drie titels, rond het thema Democratie. De lees-actie voor volwassenen wordt georganiseerd door de CPNB en is in het najaar. De actie voor kinderen is een initiatief van de gezamenlijke boekhandels en is in het voorjaar.
Bij Geef mij maar een boek kun je een jeugdklassieker kopen voor een prikje. In 2016 was dat Oorlogswinter (1972) van Jan Terlouw, dit jaar is het Achtste-groepers huilen niet (1999) van Jacques Vriens. Het is het op waarheid gebaseerde verhaal over het stoere meisje Akkie uit groep 8. Ze kan zo goed voetballen dat sommige jongens van haar klas jaloers op haar zijn. Nadat Joep haar in het park heeft opgewacht om met haar te vechten, zit Akkie onder de blauwe plekken en voelt ze zich niet lekker. Ze blijkt leukemie te hebben.
Het medisch traject waar Akkie doorheen moet, wordt realistisch beschreven, zonder pijnlijke momenten te verhullen. Akkie blijft optimistisch; als haar klasgenoten haar opzoeken, heeft ze de opstelling van het meidenteam voor het voetbaltoernooi al klaar. Na een aantal chemokuren mag Akkie voor even weer halve dagen naar school. Ze gaat ervan uit dat ze tussen de ziekenhuisopnames door vast alle leuke en spannende dingen van de klas zal meemaken: Cito-toets, voetbaltoernooi, schoolkamp en eindmusical. Dat valt tegen: alleen het schoolkamp maakt ze nog mee. Daarna gaat het hard achteruit met Akkie en vóór de musical – waar zij nog een tekst voor had geschreven – overlijdt ze.
Ondanks het zware thema en de trieste afloop is Achtste-groepers huilen niet geen somber verhaal. Er is verdriet, maar nergens wordt het sentimenteel. Wat overheerst is Akkie’s spontaniteit en opgewekte humor, en de troostvolle warmte waarmee ze wordt omringd, ook al zijn er soms ruzies. Akkie, haar vriendin Elise, de andere klasgenoten en de juf worden levensecht en liefdevol geportretteerd, elk met hun eigen karaktertrekken en taalgebruik. De hele klas leeft mee. Zelfs macho en pestkop Joep blijkt aardig te kunnen zijn. Mooi is dat de juf verschillende manieren om over de dood te denken openlaat. Elise wil bidden voor Akkie, andere kinderen denken liever gewoon aan haar. Elise gelooft dat Akkie naar de hemel gaat, andere kinderen niet. Dat kan allemaal. De juf laat elk kind haar/zijn eigen gevoel volgen: honderd bloemen mogen bloeien…
Achtste-groepers huilen niet is een prachtig en ontroerend verhaal over wat er kan gebeuren als een kind in je klas ziek wordt en overlijdt. Het is bovendien zo helder en eenvoudig geschreven – zonder oppervlakkig te worden – dat ook minder goede lezers het in één ruk zullen uitlezen.
Jacques Vriens: Achtste-groepers huilen niet, Uitgave Stichting Geef mij maar een boek! 2017, ISBN 97890-82476538, € 2,- 10+ (Eerste druk Van Holkema & Warendorf 1999; Prijs van de Nederlandse Kinderjury 2000). Vanaf 10 februari bij de boekentafel en in de boekhandel, maar op=op. De filmversie van het boek, uit 2012, werd bekroond met een Gouden Kalf.
Er zijn allerlei acties rond het boek, onder meer voor KiKa, georganiseerd door boekhandels, voetbalclubs en burgemeesters.
——————————————
december’16/januari’17: 87-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Spiegels
Religies zijn er niet om mensen te verdelen. Ze zijn er om hen te verbinden. Deze uitspraak van Gandhi is het motto van Spiegels, een boeiend educatief jeugdboek dat prikkelt tot nadenken over parallellen tussen verschillende religies. Er zijn teksten opgenomen uit jodendom, christendom, islam, hindoeïsme, boeddhisme, taoïsme en universeel soefisme.
De teksten zijn gegroepeerd rond vier thema’s: Verborgen werkelijkheid (over God en het mysterie van het leven), Spiegel van de geest (over het omgaan met gedachten en gevoelens), Spiegeleffect (over de kracht van liefde) en De hele wereld een spiegel (over eenheid en verbondenheid). Binnen elk thema zijn er verhalen – veelal uit mondelinge overlevering -, beelden en uitspraken uit de verschillende religies, aangevuld met fragmenten uit de jeugdliteratuur.
Soms vullen die teksten elkaar aan en soms past een tekst uit de ene religie naadloos in een andere. Zo staat in het eerste hoofdstuk, over God, uit de Koran: Allah is de mens nabijer dan zijn eigen halsslagader (soera 50), wat aansluit bij Jezus’ uitspraak: Het Koninkrijk van God is midden onder u (Lukas). Ook is het in lijn met het gedicht Zoektocht van soefi-leraar Hazrat Iniyat Khan: Ik zocht / maar kon je niet vinden. / Ik riep met luide stem / vanaf de minaret. // Ik luidde de tempelklok / bij het opgaan en ondergaan van de zon. / Ik baadde tevergeefs in de Ganges. / Ik kwam teleurgesteld terug van de Ka’aba. // Ik keek naar je uit over de ganse aarde. / Ik zocht je in de hemel, mijn liefste, / En eindelijk heb ik je gevonden / als een parel verborgen / in de schelp van mijn hart.
Over naastenliefde zijn alle religies het eens: Wat jij niet fijn vindt, doe dat ook je broeder niet aan, zegt de Talmud. En de Mahabharata: Dit vat alle plichten samen: doe anderen niet aan wat je zelf kwetsend zou vinden. De Boeddha zegt hetzelfde. Van Mohammed is de overlevering opgetekend: Niet een van jullie gelooft echt voordat hij voor zijn broeder verlangt wat hij voor zichzelf verlangt. En Jezus zegt het zo: Heb uw naaste lief als uzelf.
Eerder schreef Ingeborg Hendriks een boek over filosoferen met kinderen: De wereld in een kiezelsteen – een filosofische ontdekkingsreis door de jeugdliteratuur. Aan de hand van fragmenten en gedichten uit kinderboeken liet ze zien dat jeugdliteratuur een schat aan filosofische gedachten bevat. Ook Spiegels is een soort filosoferen, maar dan religieus, of liever: interreligieus, eindigend met het Zonnelied van Franciscus. Een waardevol, inspirerend boek, zowel voor kinderen zelf als voor volwassenen die werken met kinderen. Het sluit bovendien prachtig aan bij het zoeken in de Dominicus naar raakvlakken en dialoog met andere religies.
Ingeborg Hendriks: Spiegels, fotografie Pascale Rensen, Uitgeverij Levendig 2016, ISBN 97894-91740404, € 19,95, 10+. Voor de bovenbouw van het basisonderwijs en de onderbouw van het middelbaar onderwijs is er lesmateriaal rond het boek ontwikkeld, zie www.levendiguitgever/spiegels en www,zinvoorzin/link/spiegels.
Zie ook van Ingeborg Hendriks (red.): De wereld in een kiezelsteen – een filosofische ontdekkingsreis door de jeugdliteratuur, Illustraties Nynke Mare Talsma, Lemniscaat 2003, ISBN97890-56375041, 8+.
——————————————
oktober/november 2016: 86-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Opa’s en oma’s in poëzie
Het thema van de Kinderboekenweek was dit jaar, 2016, Voor altijd jong, en dat sloeg vooral op opa’s en oma’s, omdat hun geest vaak jong blijft, al wordt hun lichaam oud. Stapels nieuwe kinderboeken over opa’s en oma’s verschenen, maar een prachtige ‘oudere’ bloemlezing met honderd gedichten over opa’s en oma’s bleef ten onrechte buiten beschouwing: Opa, hou jij het nog vol? uit 2002, samengesteld door dichteres Johanna Kruit. Ze heeft de bundel geordend in gedichten voor de allerkleinsten, voor 8+, voor 12+ en voor adolescenten.
De titel Opa hou jij het nog vol? komt uit een gedicht van Mensje van Keulen over een joggende opa met een kleinzoon die hem niet bij kan houden: / en als opa weer een bocht snijdt, / piep ik buiten adem: ‘Opa,/ hoe lang blijven we zo lopen? / Opa, hou jij het nog vol?’ / Nu slaat hij pas goed op hol.
Hoewel uit veel gedichten zo’n vrolijke toon spreekt, vooral over opa’s en oma’s die lekker energiek en eigenzinnig zijn, zijn in andere gedichten kwetsbaarheid en verdriet voelbaar: Oma heeft geen tranen meer / en nog maar weinig woorden. (Gil van der Heyden). Ook de (naderende) dood is dichtbij: “Ik zal niet / lang meer leven,” / zegt oma’s stem / zonder beven / alsof ze heeft gezegd / het wintert weer. / “Ik wil sterven / in eigen huis.’ // Ik raak haar aan. / Voel mezelf / een beetje doodgaan. (Ed Franck). En in tien van de honderd gedichten is oma of opa dement: Mijn oma weet niet / meer wie ik ben. / Hoe heet je? zegt ze / en kijkt me aan of / ze me nooit eerder zag. (Frank Eerhart).
Toch kan zelfs gemis van een geliefde tot een glimlach leiden: Op de schoorsteen / naast de klok / staat opa / in z’n nieuwe lijst / leunt een beetje / achterover, heeft / alle tijd / Op de hele uren / knipoogt hij / tenminste / dat zegt oma. (Jan ‘t Lam).
Licht melancholieke gedichten zijn er van Willem Wilmink: Mijn opa wist nog woord voor woord / wat hij als jongen had gehoord // aan spreuken, sprookjes, raadseltaal. / Opa was een en al verhaal. // Voor boeken was er toen geen geld, / daarom werd alles doorverteld. En van Annie M.G. Schmidt is er – even geestig als bitter – De opa van mijn opa, over een man die dronk en genadeloos de baas speelde over vrouw en kroost: Dat hoorde bij die tijd, / al was het ook bedonderd. / Dat was gehoorzaamheid / in negentienhonderd.
Kortom: Opa, hou jij het nog vol? is een prachtige, waardevolle bloemlezing, niet alleen voor kinderen maar ook voor volwassenen!
Een andere boeiende bundel gedichten over opa’s en oma’s is het eerste nummer van het gloednieuwe tijdschrift voor kinderpoëzie Dichter, met als thema Voor altijd jong en als ondertitel Gedichten voor kinderen van 6 tot 106. Een prima initiatief nadat in 2013 de ambitieuze jaarlijkse bundel Querido’s Poëziespektakel, samengesteld door Ted van Lieshout, na vijf jaar ter ziele ging.
De vormgeving van Dichter is veel bescheidener (en de prijs ook). Per jaar zullen 4 themanummers verschijnen, met puur nieuw geschreven poëzie. Nummer 1 oogt veelbelovend, met 75 gedichten van 23 dichters als Diet Groothuis, Jos van Hest, Johanna Kruit, Joke van Leeuwen, Ted van Lieshout en Bette Westera. Een veelbelovende bundel vol geestige doordenkertjes, schrijnende observaties en dromerige vragen, zoals Hemeldagen van Rian Visser:
Lieve oma,
U zou mij laten weten
hoe het daar is
of het u goed gaat en of het waar is
dat u opa ginds weer ziet.
Ik wacht nu al een hele tijd.
Hemeldagen zijn vast anders
dan beneden,
meer zoiets als eeuwigheid.
Of sprak u in een hemeltaal,
die hier niet gesproken wordt?
Soms vrees ik dat u ‘t bent vergeten.
Nu goed, ik houd het kort.
Ze zeggen geen bericht
is goed bericht.
Maar als u even naar beneden kijkt,
lees dan dit gedicht.
Johanna Kruit: Opa, hou jij het nog vol? 100 gedichten over opa’s en oma’s, illustraties Wim Hofman, Averbode/DiVers 2002, 4+. Bij de Dominicus boekentafel nog verkrijgbaar voor € 2,50 (!), elders uitverkocht.
Dichter. Gedichten voor kinderen van 6 tot 10, nummer 1: Voor altijd jong, Plint, ISBN 97890-59307001, € 5,95. Tijdschrift voor nieuwe kinderpoëzie, abonnement € 15,- voor 4 nummers. Nummer 2 gaat over School en verschijnt in januari 2017.
——————————————
september 2016: 85-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Blommetjes
Een klein meisje loopt met haar vader door een grote stad. Ze ziet echter een heel andere stad dan haar vader. Hij loopt te bellen, draagt een plastic tas met boodschappen en is met zijn hoofd ergens anders. Het meisje is in het nu, ziet bloemen tussen de tegels en plukt ze.
Als ze door het park lopen, legt ze een paar bloemen bij een dood vogeltje, ze stopt bloemen in de schoen van een zwerver die op een bank ligt te slapen, en in de halsband van een hondje. Als ze thuiskomen, knuffelt ze haar moeder en stopt bloemen in haar haar. Meteen loopt ze door naar de achtertuin, waar ook haar broertje en zusje bloemen in het haar krijgen. Ten slotte heeft ze nog één bloem over. Die doet ze in haar eigen haar.
Deze samenvatting kan niet tippen aan de rijkdom van het verhaal en dat terwijl het – afgezien van de titel – zonder één woord wordt verteld. Het beeldverhaal is vol veelzeggende details en nuances. Je ziet dat de stad oud en grijs en druk is, dat de inwoners moe en afgestompt lijken, behalve één mevrouw in een kleurige bloemetjesjurk die bij een bushalte een boek staat te lezen. Je ziet dat het meisje in die steenwoestijn puur gefocust is op bloemen, op schoonheid, kwetsbaarheid en kleur. Niet voor niets draagt ze, als een modern Roodkapje, een rood capuchonjasje, als baken van hoop te midden van alle grauwheid. Haar vader krijgt hier niets van mee, die leeft in zijn eigen volwassen wereld. Je ziet ook dat de stad kleur begint te krijgen vanaf het moment dat het meisje in het park bloemen legt bij het dode vogeltje. Ten slotte komen vader en dochter via het park in hun vriendelijke woonbuurt, met hun eigen achtertuin als bron van kleur en liefdevol leven.
In zijn schetsmatige, stripachtige tekenstijl, met veel zwart en sepia, treft Sydney Smith de grote stad heel raak, met zijn zware, karakteristieke 18-de eeuwse panden, stalen bruggen, taxi’s, vuilnisbakken, China town, joggers en telegraafpalen. Om aan het eind, waar de persoonlijke, menselijke warmte en de vrijheid het winnen van het onpersoonlijke grauw en de beklemming van de binnenstad, uit te barsten in kleur.
De Nederlandse sectie van IBBY, de International Board of Books for Young People¹, heeft een groot aantal exemplaren van het boek opgekocht om gratis uit te delen in asielzoekerscentra. Doordat het geen tekst bevat, is het immers ook geschikt voor mensen die nog geen Nederlands spreken. Ouders en kinderen kunnen aan de hand van de prenten elkaar in elke taal vertellen wat er op de prenten gebeurt, en als ze het verhaal kennen, is het makkelijker om dit met een Nederlandse begeleider ook in het Nederlands te doen. Dit maakt het boek bijvoorbeeld ook geschikt voor de taalgroep van de Dominicus. Maar natuurlijk is het voor Nederlandse kinderen en hun ouders net zo’n mooi en hoopvol verhaal!
Jon Arno Lawson & Sydney Smith: Blommetjes, Karmijn 2016, ISBN 978-9492-168-078, € 22,50, 3+.
De trailer op Youtube geeft een goede indruk: https://www.youtube.com/watch?v=50YbsqkW9-c
¹) De International Board on Books for Young People (IBBY) is een non-profit organisatie met een internationaal netwerk van mensen die zich ervoor inspannen om kinderen uit de hele wereld met goede boeken in aanraking te brengen. Er zijn 75 landen lid van IBBY.
——————————————
juli/augustus 2016: 84-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Constant – Spelen in Nieuw Babylon
Hoe maak je kunst boeiend voor kinderen? Het Gemeentemuseum Den Haag weet het wel: al jaren werkt het samen met kinderboek-illustratoren die een tentoonstelling verwerken tot een speels prentenboek. Zodoende zijn al vijftien hoogst originele prentenboeken verschenen.
Deze zomer is er een tentoonstelling over Constant Nieuwenhuis (1920-2005), de futuristische kunstenaar die met zijn maquettes van New Babylon een utopische wereld schiep waarin de mens niet meer hoeft te werken omdat al het werk door robots gedaan wordt. De mens heeft dan tijd en ruimte om te spelen, te scheppen en gelukkig te zijn. Hij liet zich daartoe inspireren door Homo Ludens van Johan Huizinga (1938). Constant Nieuwenhuis begon na de Tweede Wereldoorlog echter als schilder van de Cobra-groep, samen met Karel Appel en Corneille. Alle drie waren ze geboeid door kindertekeningen, waardoor hun werk levendig, kleurrijk, speels en quasi-naïef is.
Bij deze tentoonstelling verscheen het prentenboek Constant – Spelen in Nieuw Babylon van Martijn van der Linden en Maranke Rinck. Daarin is Constant een jongen die in een grauwe, grijze stad woonde waar iedereen hard werkte en niemand tijd had om te spelen. Constant speelde wèl: Hij speelde op zijn gitaar. En hij speelde in zijn atelier. Daar maakte hij schilderijen vol pep en pit. Fantastische vormen. Droomdieren. Toverbeesten. Met veel rood en geel en blauw. Zo wilde Constant het leven van de mensen meer kleur geven.
Constant lijkt hier op Wanjka die Iwan heette uit het gedicht De schalmei van Slauerhoff: Laat andren werken, / Sandalen maken of kerken. / Wanjka heeft genoeg aan zijn schalmei. Maar terwijl Wankja alleen voor zichzelf speelt, is Constant sociaal geëngageerd: hij speelt voor de mensen opdat ze een beter, blijer leven kunnen leiden.
Maar de mensen ontwijken hem. En als hij een speeltuin bedenkt, zeggen ze: Jij hebt makkelijk praten. Jij bent een kunstenaar. Wij gewóne mensen, wij moeten werken. En de kinderen hebben morgen een toets. Daarop gaat Constant naar landen waar hij mensen ontmoet die wèl spelen. En dan bedenkt hij een hele stad, Nieuw Babylon. waarin mensen niet meer hoeven te werken en dus kunnen spelen. Hij tekent maquettes en plattegronden en zingt bij zijn gitaar over deze droomstad.
De stad is geschilderd als een fantastisch kleurrijk labyrint van transparante verdiepingen, ladders, torens en oneindige lijnen, een explosie van vrije mensen en dieren in surrealistische situaties: roeiend door de lucht of verticaal lopend tegen een wand op, waarbij ook Jeroen Bosch-achtige figuren opduiken en wilde dieren rondlopen als in het paradijs. En dit alles in een quasi-naïeve stijl die herinnert aan Constants begintijd bij Cobra.
Dan pakt de Constant uit het prentenboek zijn gereedschap, begint te bouwen en hoopt dat ooit de mensen met hem mee gaan doen en een kunstwerk van hun leven maken…
Het boek is niet alleen een genot om (voor) te lezen en te bekijken, het prikkelt ook om met kinderen te praten over utopieën: hoe zou jouw ideale wereld eruit zien, jouw paradijs, jouw droomwereld? En natuurlijk nodigt het uit om naar de tentoonstelling in het Gemeentemuseum in Den Haag te gaan!
Martijn van der Linden & Maranke Rinck: Constant – Spelen in Nieuw Babylon, Leopold 2016, ISBN 97890-25870515, € 14,99, 6+.
Tentoonstellingen over Constant Nieuwenhuis, beide t/m 25 september 2016, di t/m zo 11.00 -17.00 uur:
1. Gemeentemuseum Den Haag: Constant – Nieuw Babylon,
2. Cobra Museum Amstelveen: Constant – Ruimte + kleur, van Cobra naar Nieuw Babylon.
Beide musea bieden activiteiten voor kinderen, maar in het Gemeentemuseum is een speciale kindermuseumzaal, met alle illustraties uit het boek en is er een gratis kindertour Spelen met Constant (6+). Op 16-8-’16 kunnen kinderen vanaf 6 jaar zelf een diorama maken van hun nieuwe, ideale wereld. € 8,-. Informatie en aanmelden: 070-3381120 of educatie@gemeentemuseum.nl.
——————————————
juni 2016: 83-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Baby’tje in mama’s buik
Bette Westera won met haar boek Doodgewoon, met poëzie over de dood, prachtig geïllustreerd door Sylvia Weve, zowel de Woutertje Pieterse Prijs als de Gouden Griffel. Volkomen terecht. Zie Kinderboekentip 70, januari 2015. Drie gedichten uit de bundel zijn door het NieuwLiedFonds op muziek gezet en zullen op de nieuwe cd over Loslaten gezongen worden.
Als je zo gelauwerd wordt, is het lastig jezelf te overtreffen in een volgende dichtbundel. Daarom besloot Bette eerst iets anders te schrijven dan poëzie. Omdat ze voor het eerst oma zou worden, werd dit een voorleesverhaal waarin vragen van vijf- tot zevenjarigen over baby’tjes liefdevol en helder beantwoord worden.
Het verhaal is geschreven vanuit het zesjarige meisje Jip. Op een zondagochtend aan het ontbijt vertelt mama dat er een baby’tje in haar buik groeit. Aanvankelijk heeft Jip meer aandacht voor de oranje jam op haar beschuit, waardoor het gesprek iets prettig terloops krijgt. Ze vindt dat mama het haar wel eerder had mogen vertellen van dat baby’tje, want het zit er al drie maanden en heeft al armpjes en beentjes. Mama antwoordt dat ze het eerst zelf nog niet eens wist en dat het piepklein was. ‘Zo klein als…’ Mama kijkt om zich heen. ‘Zo klein als een hagelslagje.’ Jip likt een hagelslagje van mama’s vinger: Ik proef bijna niks.
Jip wil een broertje, want haar beste vriendin Sara heeft al een zusje. ‘Groeit er ook een piemeltje aan?’ vraagt ze. ‘Dat weet ik niet,’ zegt mama, ‘dat kun je nog niet zien.’ / ‘En die beentjes en die armpjes dan?’ / ‘Die kun je al wel zien,’ zegt mama, ‘want die zijn groter dan een piemel.’
Bij de verloskundige hoort Jip het hartje kloppen en als het baby’tje zo groot is als Klein Duimpje, leest papa dat sprookje voor. Terwijl ze in de rij voor de kassa van de supermarkt staan, vraagt Jip hoe baby’tjes nu ín een buik komen. Mama zegt dat ze dat thuis zal vertellen. Thuisgekomen vertelt mama dat zij en papa seks hadden. Ik frons mijn voorhoofd. Seks is een woord dat kinderen op het schoolplein wel eens zeggen en dan moeten ze heel erg lachen. Mama legt uit hoe seks gaat. Jip wil het wel eens zien, maar dat mag niet van mama: ‘Dat is iets tussen papa en mij.’
In deze rustige verteltrant gaat het verhaal verder, of het nu tijdens het haarwassen, ganzenborden of pannenkoekenbakken is. Over hoe een baby weet wanneer het tijd is om uit de buik te komen. Over klasgenootje Bram, wiens broertje te vroeg uit de buik van zijn moeder kwam waardoor hij doodging. Over opa, die heel vroeger ook een eitje was in de buik van zijn moeder. Over wat er gebeurt met al die eitjes en zaadjes die geen baby worden. Over couveusekindjes.
En over vriendje Thomas, die twee moeders heeft. Waar kwam het zaadje waar Thomas uit gegroeid is dan vandaan? Jip leert dat vrouwen best seks kunnen hebben met vrouwen en mannen met mannen, al is dat onhandig als je graag kinderen wilt. Waarna Jip wil weten hoe het dan zit met kinderen die twee vaders hebben, want vaders kunnen geen kindjes in hun buik laten groeien…
Het is het taalgebruik dat Baby’tje in mama’s buik zo waardevol maakt. Papa en mama vertellen gedetailleerd maar niet geforceerd, geestig maar niet plat, blijmoedig maar niet braaf, serieus maar ook laconiek, intiem maar met duidelijke grenzen. Ze vertellen veel, maar pas dan als Jip ernaar vraagt. Daarmee is het niet alleen informatief voor jonge kinderen, maar ook leerzaam voor volwassenen. De gestileerde illustraties zonder omlijning van Jan Jutte sluiten prachtig aan bij de tekst én bij het nieuwsgierige, eigenwijze karakter van Jip: warm, informatief, levendig en geestig. En last but not least: de fraaie vormgeving van het boek zorgt ervoor dat illustraties én verhaal optimaal tot hun recht komen.
Bette Westera & Jan Jutte: Baby’tje in mama’s buik, Uitgeverij Gottmer 2016,
ISBN 97890-25761851, € 16,95, 5+.
——————————————
april/mei 2016: 82-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Dromen van vrijheid (2)
Dromen van vrijheid is de titel van twee jeugdboeken uit 2015. Het eerste is gebaseerd op de kinderjaren in drie jappenkampen van Dominicusgangster Truus Huizenga en is besproken in de Jeugdboekentip van augustus/september 2015 (blader naar beneden om het te vinden).
Het tweede is een prentenboek met wijze uitspraken over vrijheid door ‘wereldkampioenen mensenrechten’, samengesteld voor Amnesty International. Zo zegt de Birmese geweldloze voorvechtster van democratie Aung San Suu Kyi over de vrijheid om niet bang te zijn: De enige echte gevangenis is angst, en de enige echte vrijheid is vrijheid van angst… Je moet je nooit laten weerhouden om dat te doen waarvan je weet dat het goed is. Anne Frank schreef over vrijheid om je eigen ideeën te hebben: Ik weet wat ik wil, ik heb een doel, een mening… Laat me mezelf zijn, dan ben ik tevreden. En van de Dalai Lama komt deze: Mensen hebben het recht om geluk na te streven en te leven in vrede en vrijheid.
Er zijn uitspraken bij van bekende voorvechters van vrijheid als Nelson Mandela, Harriet Tubman en Malala, maar ook van minder bekende, zoals Nadia Anjuman (1980-2005), dichteres en journaliste in Afghanistan, die, omdat ze schreef over de onderdrukking van vrouwen in haar land, door haar man werd doodgeslagen…
Twintig gelauwerde illustratoren uit de hele wereld werkten belangeloos aan het boek mee. Steeds brachten zij een uitspraak over twee pagina’s in beeld, elk in hun eigen stijl. Zo schilderden de Australische Aboriginal kunstenares Sally Morgan en de Braziliaan Roger Mello bijna psychedelisch kleurig, werkte de Franse illustrator Barroux cartoonachtig en maakte de Spaanse Javier Zabala een prachtige, kubistisch aandoende impressie van het Amsterdam van Anne Frank.
Het boek is een inspirerend, feestelijk geheel, met achterin informatie over alle auteurs en illustratoren. Sommige uitspraken zijn voor ons Nederlanders – verwend als we zijn met vrijheid in veel opzichten – vanzelfsprekend, andere lenen zich goed om met kinderen te bespreken, zoals deze uitdagende van de anarchist Michael Bakunin: Kinderen zijn niet van hun ouders, zelfs niet van de wereld. Maar alleen van hun eigen, toekomstige vrijheid.
Diverse auteurs en illustratoren: Dromen van vrijheid, Uitgeverij Levendig & Amnesty International 2015, ISBN 97894-91740251, € 14,95, 9+.
——————————————
maart 2016: 81-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Een vreemde vogel
Een vreemde vogel is evenals Kikker en de vreemdeling een prentenboek over een vreemdeling die een ons-kent-ons wereldje binnenkomt dat hem argwanend begroet. Beide zijn een deel uit een reeks: Kikker en de vreemdeling behoort tot Max Velthuijs’ befaamde reeks over Kikker en Een vreemde vogel behoort tot de reeks Supervrienden van het jonge prentenboekenduo Fiona Rempt en Noëlle Smit.
Er zijn ook veel verschillen, allereerst in de stijl van illustreren. Noëlle Smit heeft een zwierige stijl van ranke dieren op dunne pootjes, in krachtige kleuren zonder omlijning. Haar dieren zijn vaak heel beweeglijk (vooral in Fiet wil rennen, prentenboek van het jaar 2011).
In het bos van de Supervrienden verzamelt Mier bessen voor de winter. Een papegaai vliegt op zijn bessenberg af en eet ervan.
Als Eend hem boos vraagt waarom hij dat doet, zegt Papegaai: ‘Ik had honger.’
‘Dat is stelen!’ zegt Eend.
Sorry,’ zegt Papegaai. ‘Dat wist ik niet.’
Mier is kwaad en wil zijn bessen terug. De dieren vinden Papegaai maar een vreemde vogel met al die kleuren. Maar nadat hij weggevlogen is, vinden ze dat hij toch een eerlijke kans verdient. Ze gaan hem zoeken.
Intussen komt Papegaai terug naar Mier met een snavel vol aardbeien en bessen. Mier bedankt hem en vraagt hem te blijven, maar Papegaai wil niet want hij voelt zich niet welkom en moet nog een plekje zoeken voor de winter. Dan bouwen de Supervrienden een huisje voor hem. ‘Leuk,’ zegt Mier, ‘een nieuwe buurman.’
De vreemdeling bij Max Velthuijs is Rat, een vioolspelende vrijbuiter en globetrotter die uit vrije wil in het bos van Kikker komt kamperen. Rat doet geen vlieg kwaad maar stuit op pure vreemdelingenhaat. Pas als hij een heldendaad verricht, wordt hij geaccepteerd.
Papegaai, de vreemdeling bij Fiona Rempt, komt niet uit vrije wil maar uit honger. Hij gaat in de fout door te stelen maar zegt sorry. Hij hoeft geen heldendaad te verrichten om geaccepteerd te worden; hij moet alleen zijn fout goedmaken.
Beide soorten vreemdelingen zijn herkenbaar en actueel. Beide reacties van autochtone bewoners ook. De twee boeken lenen zich uitstekend om na elkaar voorgelezen te worden en dan te bespreken met kinderen: In welk bos zou je het liefst wonen, in dat van Kikker of dat van Mier? Welk dier zou je het liefst zijn? Welk dier vind je aardig en welk dier niet? Zijn er ook dieren die van mening veranderen? Zou jij ook van mening kunnen veranderen? Waardoor komt dat dan?
Een vreemde vogel is een mooie aanvulling op Kikker en de vreemdeling. En – typerend voor goede kinderboeken – ze zetten de voorlezende volwassene ook aan het denken.
Fiona Rempt (tekst) & Noëlle Smit (illustraties): Een vreemde vogel (serie Supervrienden), Van Goor 2012, ISBN 97890-00314010, € 7,50, 4+. Voor Kikker en de vreemdeling zie de Veertigdagenblog 2016.
——————————————
februari 2016: 80-ste Jeugdboekentip van de Maand:
We hebben er een geitje bij
Natuurlijk is het elke dag voorleesdag. Voor alle leeftijden! En toch is het Nationaal Voorleesontbijt, jaarlijks in januari, een fantastisch leesbevorderingsproject, uitlopend in de Nationale Voorleesdagen daarna.
Er is een Prentenboek van het Jaar gekozen, plus nog negen andere titels die geschikt zijn om aan peuters en kleuters voor te lezen. Prentenboek van het Jaar 2016 is We hebben er een geitje bij. met grote duidelijke prenten, steeds over de hele spread (dubbele pagina).
Het verhaaltje is simpel: Het jongetje Mik gaat naar de kinderboerderij en ontmoet een koe, een paard, een scharrelkip, een konijn, een varken en een biggetje. Allemaal vertellen ze Mik heel blij: We hebben er een geitje bij. Ten slotte loopt Mik met de boer mee naar de stal, waar hij naar het kleine geitje mag kijken, dat lekker bij zijn moeder ligt.
De jonge illustratrice Iris Deppe heeft een eigen, frisse stijl van illustreren in zuiver kleur zonder omlijning. Haar figuren in vetkrijt springen als het ware uit de achtergrond naar voren: helder maar niet knallend, eerder pastel, maar ook weer niet zoetig. Hier en daar verraden kleine dieren als een slak, een muis en vogels dat ze ook fijnere tekentechnieken gebruikt heeft. Alles ademt een sfeer van prille lente op het platteland, alsof een regenbui boerderij en land tintelend schoon gewassen heeft.
Het geheel van tekst en beeld straalt pure warmte uit, saamhorigheid, zorgzaamheid, het samen blij zijn om nieuw leven. Bovendien valt er voor peuters en jonge kleuters die wel eens naar de kinderboerderij gaan heel veel te herkennen in dit heerlijke prentenboek!
Marjet Huiberts (tekst) en Iris Deppe (illustraties):
We hebben er een geitje bij, Gottmer 2015, ISBN 97890-25755966, € 13,95.
Mini-editie met app (animatie, spelletjes & liedje), CPNB, ISBN: 97890-59652965, € 4,95, beide 2-5 jaar.
Voor verwerkingstips zie:
www.doedebieb.nl/vroeg-en-voorschoolse-educatie/84-de-nationale-voorleesdagen-2015
www.kleuteruniversiteit.nl/winkel/peuterproject-we-hebben-er-een-geitje-bij
——————————————
januari 2016: 79-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Jij bent mijn vriend
In het eerste verhaal van Jij bent mijn vriend zitten Bil en Wil dik ingepakt voor hun huis op een bankje in de sneeuw. Bil staart ‘naar wat ver weg is.’ Wil wil weten wat dat is.
‘De lente, Wil,’ zegt Bil, ik kijk naar de lente.’
‘Maar het is nog lang geen lente,’ zegt Wil.
‘Klopt,’ antwoordt Bil. ‘Daarom zie ik hem ook niet. Maar ik verlang er zo naar.’
Wil probeert zijn vriend op te beuren. Bil doet zijn ogen dicht en dan opeens… ‘Nu zie ik de lente wel, nu is hij niet meer ver weg, nu zit hij in mijn hoofd. (…) Ik zie groen gras, Wil, en bloeiende struiken en konijnen die door het gras huppelen, en ik zie mij en jou die samen een lange wandeling in de zon maken. En we hoeven niet eens een dikke jas aan en een sjaal om.’
Een typerende scène over Bil en Wil, die al sinds 1995, toen Rindert Kromhout ze voor het eerst liet optreden in een boekje voor beginnende lezers, een onafscheidelijk duo vormen, liefdevol, lichtvoetig en cartoonachtig in beeld gebracht door Jan Jutte. Bil is de denker, dromer en schrijver en Wil de speelse doener, al kan hij ook spannende avonturen fantaseren. Beide zijn leeftijdloos en qua innigheid en gehechtheid aan elkaar doen ze niet onder voor de fameuze vrienden Kikker en Pad van Arnold Lobel.
Jij bent mijn vriend bevat veertien nieuwe voorleesverhalen vol verrukkelijke overdrijving, maffe typetjes en vette knipogen. Het duo woont in een dorp waar alle namen eindigen op -il: Gil gilt vaak maar heeft voor het geluidsevenwicht een vriendin die Stil heet; Tril trilt bij het minste of geringste. Pil is dokter, Gril heeft een eethuis. Schil schilt graag appeltjes. Haar vriendin Tsjil houdt van chillen en heeft een zoontje Pril, een verwende schreeuwlelijk. Kwil is een amokmaker en Knil een zonderlinge eenling. En dan zijn er nog Bril, Kril, Spil, Mil, Ril en Djil.
De enige die van buiten het dorp komt is de steenrijke Rildildil, een Dagobert Duck-achtige opschepper in het kwadraat die pocht op zijn belangrijke vrienden met lange namen, maar overkomt als een zielenpoot zonder echte vrienden.
De hechte vriendschap tussen Bil en Wil wordt soms stevig op de proef gesteld. Bijvoorbeeld als Djil openlijk sjanst met Bil, die zich gevleid voelt, terwijl ze Wil opzichtig negeert. De jaloezie van Wil druipt op een komische manier van de zinnen af. Maar alles komt goed als Bil toegeeft dat het niet aardig van hem was om niet meer naar Wil te kijken en te luisteren.
De verhalen over Bil en Wil zijn een even geestige als ontroerende ode op vriendschap en zorgzaamheid. Bil verwoordt dit prachtig als hij tegen Wil zegt: ‘Je smult van de boterhammen die ik voor je klaarmaak, je rilt als ik je een spannend verhaal voorlees, je slaapt zo lekker als ik een warme kruik in je bed heb gelegd. En als ik dat zie, word ik blij.’
Rindert Kromhout (tekst) & Jan Jutte (illustraties): Jij bent mijn vriend, Leopold 2015, ISBN 97890-25868727, 14,99 euro, 4+. Zie ook Rindert Kromhout (tekst) & Jan Jutte (illustraties): Bil en Wil – Vijf kleine avonturen van twee grote vrienden, Leopold 2003, 4+. Voor beginnende lezers verschenen bij uitgeverij Zwijsen zeven deeltjes over Bil en Wil op AVI-niveau 1-3 (groep 3).
——————————————
december 2015: 78-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Zoekbijbel
Eindeloos kun je blijven kijken naar de acht kleurige platen van de Zoekbijbel, steeds over twee grote pagina’s. Elke plaat vertelt het verhaal van één hoofdpersoon uit de bijbel: Eva, Jakob, Jozef, Mozes, David, Ester, Jezus en Petrus. Dat verhaal wordt op twee niveaus verteld: een simpel verhaaltje met een gedichtje voor kleuters, en een uitgebreider verhaal in een aantal items die elk bij een fragment uit de grote plaat horen, voor kinderen vanaf zes jaar. De verhalen zijn lichtvoetig geschreven maar de ondertoon is serieus.
Daarnaast heeft illustratrice Marijke ten Cate op elke dubbele pagina zeven figuurtjes verstopt, zoals een kip met weglopende kuikentjes, een schaap met een roze strik om en een meisje met een bokkende ezel. En wie goed kijkt, ontdekt anachronistische grapjes in de tekeningen: Eva zit in een tipi met in haar haar indianenveren; kleine Esau oefent boogschieten op een pompoen; tijdens de tocht door de woestijn spelen kinderen met een poppenwagentje; op de plaat over Jezus ligt er op het platte dak van een huis een mattenklopper en op de plaat over Petrus hangt in een boom een aapje door een verrekijker naar Jezus te turen.
Kortom: de Zoekbijbel is een speels kijk- en vertelboek voor jonge kinderen, dat pure levensvreugde uitstraalt. De prenten doen denken aan die van Charlotte Dematons in bijvoorbeeld het tekstloze zoekboek De gele Ballon, maar de figuurtjes van Marijke ten Cate zijn minder realistisch getekend, decoratiever en daarmee kinderlijker. Qua expliciete humor gaat het in de richting van het tekstloze prentenboek Waar is de taart? van Thé Tjong Khing. En humor in een kinderboek met bijbelverhalen, dat is een ware verademing!
Marijke ten Cate (beeld) en Corien Oranje (tekst): Zoekbijbel, Jongbloed 2015, ISBN 97890-89120739 € 17,50, 3-8 jaar.
——————————————
november 2015: 77-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Mijn opa de trekvogel
Al gauw nadat Adam in Amsterdam geboren is, neemt zijn opa hem in de armen en zegt: ‘Welkom op de wereld. Een man hoort bij de plek waar hij zijn ogen voor het eerst opendoet. Voor jou is dat hier in Nederland. Als je groot bent, zal ik je leren over het land waar ik mijn ogen voor het eerst opendeed. We gaan er samen naartoe, Adam, jij en ik, inshallah, als God het wil.‘
Adam groeit op als een leergierige jongen. Opa, die vroeger in Marokko onderwijzer was en behalve Berbers ook Arabisch, Spaans en Frans spreekt, is de enige die nooit moe wordt van al zijn vragen. Opa vertelt veel over de KLM waarbij hij in Nederland gewerkt heeft. Adam wil piloot worden en in de huiskamer spelen ze dat ze samen naar Marokko vliegen. Oma doet mee vanaf haar keukenstoel. Ze wijst naar het zuiden. ‘Vlieg over de besneeuwde bergtoppen. Volg de vogels die over de Sahara vliegen.‘ Door opa’s verhalen en door het skypen met een vriend van opa die in een nomadenkamp in de Sahara woont, leert Adam veel over Marokko. En met hem de lezer, geholpen door de vele foto’s.
Op een dag vliegt Adam écht met opa naar Marokko, uitgenodigd door de vorige burgemeester van Fès, die vroeger een leerling van opa was en wiens dochter nu gaat trouwen. Adam loopt met opa door de medina, ze gaan naar de school waar opa lesgaf en ze logeren bij nicht Yasmine. Ze bezoeken het familiebedrijf van een vriend van opa, waar traditioneel mozaïektegelwerk wordt gemaakt, tegenwoordig ontworpen per computer. Ten slotte gaan ze naar de bruiloft, een schitterend traditioneel feest tot diep in de nacht.
Dan komt het heimwee. Adam heeft heimwee naar Amsterdam, maar opa heeft heimwee naar de plek waar híj zijn ogen voor het eerst opendeed – en waar hij begraven wil worden. Terwijl ze naar opa’s geboortedorp in het Rifgebergte reizen, stelt Adam vragen over het geloof. Opa antwoordt dat moslims, joden en christenen allemaal in dezelfde God geloven en dat je ook best een goed mens kunt zijn als je niets van je geloof bent.
Het slot is én pijnlijk én goed, en prikkelt meteen om het boek opnieuw te lezen: voor het verhaal maar ook voor de rijkdom aan informatie, die een veel positiever en warmer beeld geeft van Marokkaanse cultuur dan onze media meestal doen. Een cultuur waarin nieuwe technologie oude traditie eerder ondersteunt dan verdringt.
De uitgekiende combinatie van verhaal en informatie, waarbij tekst en beeld elkaar aanvullen en in balans houden, en waarbij politieke stellingname wordt vermeden, is kenmerkend voor de boeken van Tropenmuseum Junior, die al veel prijzen in de wacht sleepten. Steeds hoort het boek bij een semipermanente tentoonstelling over mondiale cultuur maar kan het ook zelfstandig worden gelezen. Zo hoort Mijn opa de trekvogel bij de tentoonstelling Ziezo Marokko. In tegenstelling tot voorgaande boeken zijn de foto’s in dit nieuwe boek echter op mat papier afgedrukt waardoor ze soms onscherp lijken en minder sprankelend zijn. Dat is jammer, want ook dit mooie en interessante boek verdient glans!
Liesbet Ruben: Mijn opa de trekvogel, Querido 2015, ISBN 97890-45118550 € 14,99, 8+.
De tentoonstelling Ziezo Marokko in het Tropenmuseum Junior duurt t/m maart 2018. Er zijn drie verschillende programma’s, ook voor volwassenen. Als je met je school naar de tentoonstelling gaat, krijg je het boek ter voorbereiding. Als je 7, 8, 9. 10, 11 of 12 jaar wordt, kun je ook je verjaardag vieren in Ziezo Marokko. Zie ook: www.tropenmuseumjunior.nl.
——————————————
oktober 2015: 76-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Het geheime logboek van Topnerd Tycho
Raar maar waar, het thema van de kinderboekenweek 2015, zet de natuurwetenschap in de schijnwerpers. Speciaal voor dit thema schreven Corien Oranje en Cees Dekker Het geheime logboek van Topnerd Tycho, dat de relatie tussen natuurwetenschap en geloof inzichtelijk maakt, verpakt in een realistisch verhaal vol humor voor kinderen tussen 10 en 13 jaar.
De twee auteurs vormen een perfect duo hiervoor: Corien Oranje is theoloog en bekend kinderboekenschrijver (auteur van Kampioen, zie tip 39 van februari 2012, en één der auteurs van de Jeugdbijbel, zie tip 66). En Cees Dekker is veelvuldig gelauwerd natuurkundige, gespecialiseerd in moleculaire biofysica, hoogleraar aan de TU in Delft, én bekend om zijn publicaties over de relatie geloof en wetenschap. Zo laat hij in Geleerd en gelovig (Ten Have, 2008) tweeëntwintig christelijke wetenschappers aan het woord en neemt hijzelf daarin afstand van zijn eerdere geloof in Intelligent Design, het idee dat je wetenschappelijk zou kunnen aantonen dat aan de evolutie een ontwerp van God ten grondslag ligt. Hij denkt nu meer in termen van een ’theïstische evolutie’. Volgens die theorie heeft God de Big Bang wel in gang gezet, maar een evolutie vanuit vooropgezet design van God is niet wetenschappelijk aantoonbaar. Wel wordt daarin de evolutie door God gestuurd.
In Het geheime logboek van Topnerd Tycho wordt de discussie tussen Darwinisten en creationisten (mensen die denken dat God de wereld zesduizend jaar geleden in zes dagen heeft geschapen) op een boeiende en toegankelijke manier gevoerd. Om dat denkproces op gang te brengen moesten wel een paar toevalligheden samenkomen: 1. Het fietsenhok bij de christelijke school van Tycho, een slimme jongen die astronaut wil worden, wordt onder schooltijd door een meteoriet verpletterd, 2. Tycho’s oom Jeroen, professor in de sterrenkunde én overtuigd christen, komt de chaos onderzoeken en mailt en appt met Tycho over alle vragen die de meteorietinslag bij kinderen en ouders oproept, en 3. Tycho vindt bij het schoonmaken van het strand een bot van een wolharige neushoorn, die leefde tussen 40.000 en 200.000 jaar geleden.
Nu hebben gematigde christenen Darwins evolutietheorie zestig jaar geleden al geaccepteerd, vooral door het werk van de gereformeerde biologiehoogleraar aan de VU Jan Lever (Creatie en Evolutie,1956). Maar voor orthodoxe christenen, die de bijbel letterlijk opvatten en als geschiedenisboek lezen, bleef de evolutie strijdig met het scheppingsverhaal uit de bijbel. Dat blijkt in het verhaal over Tycho uit reacties van ouders en kinderen op de gastles die oom Jeroen in Tycho’s klas geeft. Mooi is dat de argumenten van die orthodoxe ouders alle ruimte krijgen en dat oom Jeroen hen volstrekt serieus neemt en vriendelijk en geduldig tegenargumenten geeft, gelardeerd met Youtube-filmpjes die je als lezer kunt bekijken. Ook voor christenen die al twee generaties lang ‘om’ zijn, is dat leerzaam en boeiend.
De meester laat de kinderen tijdens een wetenschapsweek zelf op onderzoek gaan: bij de hunebedden, in een planetarium en in Naturalis. Hij leert hen wat ‘onbevooroordeeld’ betekent. Aan de dominee, tevens vader van één van de kinderen, stellen ze leuke vragen als: Had Adam eigenlijk een navel? De autoriteit van de dominee trekt hen over de streep om ervan overtuigd te raken dat je probleemloos kunt geloven in God én in de evolutie. Tenslotte probeert Tycho over God na te denken: ‘Hallo God,’ fluisterde ik. ‘Ik vind het heel cool hoe u alles hebt gemaakt.’
Een fijn boek over een moeilijk onderwerp dat door de humor en lichte toon heel aansprekend is.
Corien Oranje & Cees Dekker: Het geheime logboek van Topnerd Tycho, Royal Jongbloed 2015, ISBN 97890-85432852 € 12,50, 10+.
Zie ook tip 69: Het raadsel van alles wat leeft door Jan Paul Schutten en Floor Rieder, Gottmer 2013, ISBN 97890-25753467, ?€24,95, 11+ (ook volwassenen).
——————————————
augustus-september 2015: 75-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Dromen van vrijheid
(Deze tip kon niet worden geschreven door Lieke, aangezien zijzelf mede-auteur is van het boek. Daarom hier een bespreking door Carla van der Heijden.)
‘Dromen van vrijheid’ is het nieuwe boek dat Lieke van Duin geschreven heeft, samen met Truus Huizenga. Truus heeft aan Lieke verteld wat ze als kind in een jappenkamp heeft meegemaakt en samen hebben ze er een heel mooi boek van gemaakt, waarin een meisje, dat aan het begin van het boek 9 jaar is en aan het einde 12, de hoofdrol speelt. Meer informatie en een recensie van het boek is HIER te lezen.

Kerstkleedje van p.109-113. Truus (Marja in het boek) maakte het als 10-jarige in december 1944 van drie zakdoeken van haar vader en wat borduurzijde.
Tot eind 2015 is in het Museon te Den Haag een vitrine ingericht met authentieke voorwerpen uit het oorlogsarchief van Truus Huizenga. Een aantal daarvan komt in het boek voor, zoals de doopjurk, het kerstkleedje van Truus/Marja, het koffertje van haar broer/Peter en het receptenboekje dat haar nichtje/Nettie voor haar moeders verjaardag maakte.

Gezinsfoto van sept. 1938 van p.91 en 182. Deze foto kreeg de broer van Truus (Peter in het boek) mee toen hij naar het mannen- en jongenskamp moest.
Vanaf januari 2016 zal een uitgebreidere tentoonstelling rond het boek te zien zijn in het museum van het Indisch Herinneringscentrum te Arnhem. De voorwerpen uit het oorlogsarchief van Truus zullen daar aangevuld worden met voorwerpen uit het museum. Aan boek & tentoonstelling wordt dan een educatief project gekoppeld voor groep 7 en 8.
Dromen van vrijheid is in augustus 2015 verschenen bij uitgeverij Leopold, het kost 14,99 (E-book 11,99). Het is verkrijgbaar in de boekhandel en ook bij de boekentafel van de Dominicus.
——————————————
juli 2015: 74-ste Jeugdboekentip van de Maand:
Nooit denk ik aan niets
GOD
zou er een god zijn
en als er een is
waar is hij dan van
van water of van glas
van zilver of van goud
is god doorzichtig
en als hij in de spiegel kijkt
wat ziet hij dan
een kind een vrouw een man
kan god mij helpen
als ik iets moeilijks doe
maar hoe weet god dan hoe
lijkt hij op een mens
is god gemaakt van lucht
of
is god gemaakt van wens
Hans en Monique Hagen vormen een gouden duo in de kinderpoëzie. Hun gedichten zijn origineel van invalshoek, speels en zintuiglijk, vol verrassende observaties en wijsheden, en geschreven vanuit een eindeloos plezier in taalacrobatiek. Vaak filosofisch, soms met een vleugje mystiek of religiositeit. Geen letter staat er teveel en elk woord is gewogen. Dit komt temeer tot uiting doordat in hun gedichten geen leestekens en hoofdletters staan. Het gaat puur om de woorden. Een prachtig staaltje kinderfilosofie is het titelgedicht van het recent verschenen Nooit denk ik aan niets:
OOIT NOOIT NIETS
ik weet
wat warm is en wat koud is
wat zoet is en wat zout is
ik weet
wat lief is en wat stout is
wat goed is en wat fout is
maar wat is nul en wat is niets
wanneer is ooit wanneer is nooit
en waar is nergens
dat moet ik nog bedenken
ik denk nooit aan niets
want als ik dat probeer
denk ik stiekem toch aan iets
ooit ben ik met denken klaar
dan weet ik alles
van nul en niets en nergens
dan ben ik een wetenaar
De teksten zijn zo afgedrukt dat ze visueel een eenheid vormen met de kleurige, paginagrote composities van gerenommeerde illustratoren. Zo is Jij bent de liefste uit 2000 geïllustreerd door Marit Törnqvist en Van mij en van jou uit 2007 door Jan Jutte.
Nooit denk ik aan niets is geïllustreerd door Charlotte Dematons, bekend van onder meer haar bekroonde prentenboeken vol subtiele beeldgrapjes Sinterklaas (2007) en Nederland (2012). Ook in Nooit denk ik aan niets komen beeldgrapjes en -associaties voor. Zo doet een toren aan de Euromast denken, een kinderkamer aan de kamer van Vincent van Gogh in Arles – maar dan vol modern speelgoed – en herken je in een woonkamer een reproductie van La perruche et la sirène van Matisse en van het beeld l’ Homme qui marche van Giacometti, die beiden in relatie staan tot andere beeldelementen in de kamer. En de oplettende kijker zal meer grappige ontdekkingen doen.
Kortom: Nooit denk ik aan niets is een prachtige bundel kinderpoëzie die niet alleen het voelen en luisteren prikkelt, maar ook het kijken en denken.
Hans & Monique Hagen: Nooit denk ik aan niets, illustraties Charlotte Dematons, Querido 2015, ISBN 97890-45117614, € 15,99, 5+.
——————————————
mei/juni 2015: 73-ste Jeugdboekentip van de Maand
De grote Robin
Boeken om van te houden, dat zijn de kinderboeken van Sjoerd Kuyper over de kleuter Robin. Robin is een (taal-)gevoelig jochie dat niet veel durft maar wel veel nadenkt en fantaseert. Hij groeit op in een gelukkig, warm gezin, met babyzusje Suze en met uitsluitend aardige mensen om zich heen. Gewoner en beschermder kan het niet, en toch zijn alle boeken over Robin een genot om te lezen door de intensiteit en dichterlijke precisie waarmee Sjoerd Kuyper dat gewone glans geeft.
In De grote Robin zijn drie bekroonde boeken over Robin gebundeld: Robin en Suze, Robin en God en Robin is verliefd. Alle drie een must voor jonge gezinnen, maar Robin en God spant de kroon. De context van een papa die níet in God gelooft en een logerende opa die wél in God gelooft – of dat in elk geval probeert – geeft het verhaal spanning. Maar hoeveel Robin en opa ook samen afkletsen over God, en hoe drammerig papa ook is in zijn veroordeling daarvan, Sjoerd Kuyper laat die spanning niet uit de hand lopen. Papa zet zich af tegen zijn christelijke opvoeding, maar door opa’s mildheid wordt het geen grimmige generatiekloof waarin de kleine Robin klem komt te zitten. Het perspectief blijft bij Robin, en de wrijvingen tussen papa en opa worden beschreven vanuit zijn optiek.
De aanleiding om over God te gaan nadenken is het verhaal over kabouter Piggelmee dat opa voorleest. Het vrouwtje van Piggelmee wenst op het laatst, als ze al koningin van de hele wereld is, ook nog dat ze Onze Lieve Heer wordt. Maar hoogmoed wordt gestraft en dus stuurt het tovervisje Piggelmee en zijn vrouwtje terug naar af: hun armoedige Keulse pot. Robin denkt erover door: wie is Onze Lieve Heer dan, hoe ziet hij eruit, woont hij bij de sterren, kan hij je horen als je iets tegen hem zegt, en zegt hij dan ook iets terug?
Met papa kan hij er niet over praten. Papa zegt dat God een verzinsel is van mensen van vroeger, die nog niet zoveel wisten als nu, en geeft Robin geen ruimte om zijn prille (magisch-)religieuze gevoelens onder woorden te brengen. Opa is veel opener: hij laat Robin rustig zijn eigen voorstellingen over God maken. Zo moet God volgens Robin wel veel oren hebben als hij kan luisteren naar een heleboel mensen die tegelijk bidden.
Jij snapt het, zegt opa. God heeft heel veel oren. Voor ieder mens heeft God één oor.
Ook voor papa? vraagt Robin dan.
Ook voor papa, zegt opa. Maar in het oor voor papa heeft God een watje gestopt.
Opa ziet dat Robin behoefte heeft aan zekerheid over het bestaan van God, maar is toch zo eerlijk om te zeggen dat hij het zelf ook allemaal niet zo goed weet: Ik zou het alleen zo fijn vinden als hij bestond… Opa heeft elk dogma afgelegd. Daardoor sluiten zijn godsbegrip-op-de-tast en Robins ontvankelijkheid voor het magische naadloos op elkaar aan. Opa dwingt nergens toe, heeft geen zendingsdrang. Hij wacht af, luistert en reageert puur vanuit zijn gevoel. Hij geeft zelfs papa’s allergie voor alles wat met God te maken heeft een plek die er zijn mag. En dat allemaal tussen het sneeuwballen, tandenpoetsen en in-bad-zitten door. Die intieme ongedwongenheid geeft de gesprekken tussen Robin en zijn opa een zeldzame zuiverheid en authenticiteit. En het geeft het verhaal, dat Sjoerd Kuyper opdroeg aan zijn eigen grootvader, het karakter van een ode aan opa.
Dan nog iets. Let op de verteltoon in het volgende fragment, waarin Robin niet kan slapen als hij aan de ‘vreselijke woorden’ van het tovervisje denkt: Robin wil helemaal niet slapen! Hij wil beneden zijn! Bij papa en mama en opa en oma. Hij hoort hun stemmen. Ze praten. En ze lachen! (…) Robin wil op opa’s schoot zitten. In de stoel naast de kachel. Hij wil zijn oor tegen opa’s borst duwen. Hij wil opa horen brommen tot het kriebelt aan zijn oor. (…) Hij wil dat opa weer vertelt.
Dit doet denken aan de toon van W.G. van de Hulst. Dat is als compliment bedoeld. Eenzelfde warme vertelkracht en aandacht voor het kleine. Uiteraard zul je tijdgebonden Van-de-Hulstkreten als Fóéi! Fóéi! nooit aantreffen bij Sjoerd Kuyper, maar het gaat om de geborgen sfeer, het scherpe waarnemen en het rake taalgebruik.
Sjoerd Kuyper is filosofisch ingesteld en heeft een mateloze fantasie, maar weet die in de verhalen over Robin steeds fraai in het gareel te houden. Hij heeft, zegt hij in een interview, een gigantisch plezier in taal. Het drijft en dobbert en gaat tekeer op die taal. En dat plezier is af te lezen aan De grote Robin.
Sjoerd Kuyper: De grote Robin, illustraties in kleur van Marije Tolman. Bundeling van drie boeken over Robin: Robin en Suze (Zilveren Griffel), Robin en God (Gouden Griffel) en Robin is verliefd (Zilveren Griffel), Lemniscaat 2012, ISBN 97890-47704379, € 19,95, 4+.
——————————————
april 2015: 72-ste Jeugdboekentip van de Maand
Kleine Sofie en Lange Wapper
Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom en The Tjong Khing is een schitterende kinderklassieker uit 1984 vol wijsheid over leven en dood, die ten onrechte op de achtergrond is geraakt.
Het verhaal: Kleine Sofie, een nieuwsgierig meisje dat alles wil weten, is doodziek. Op een avond, als ze niet kan slapen, merkt ze dat haar poppen en knuffels tot leven komen. Haar kat Terror heeft een toneelstuk geschreven, Wat Er In Het Leven Te Koop Is, dat in haar papieren theatertje opgevoerd zal worden. Sofie’s pop Lange Wapper, knuffel Beertje en kat Terror willen meespelen, en Sofie ook.
Ze stappen in de werkelijkheid van het toneelstuk en beleven daar middeleeuws aandoende avonturen waarbij Sofie hardhandig kennismaakt met armoede, rijkdom, honger, diefstal, straf, macht en machtsmisbruik. Alleen in het Tehuis voor Mislukte Kinderen heeft ze het goed. Intussen is Wapper in de gevangenis gegooid voor diefstal. Sofie en Terror vragen Beertje, die steenrijk maar ook erg lui is geworden, hem vrij te kopen. Beertje wimpelt dat af en verwijst naar de koning, die nóg rijker is. Maar de koning laat Sofie in de cel naast die van Wapper gooien en veroordeelt Wapper tot de galg. Ze ontkomen ternauwernood. Zo leert Sofie in één nacht wat er in het leven te koop is. Aan het eind van het verhaal, wanneer ze weer terug zijn in de poppenkast in Sofie’s kamer, sterft Sofie. En dan rijdt ze in een open auto samen met haar vrienden weg. Een eindeloze reis was begonnen.
De sprookjesachtige tekeningen van The Tjong Khing vormen zo’n ondeelbaar geheel met het verhaal dat geen andere illustrator zich ooit aan dit verhaal gewaagd heeft.
Het boek deed jarenlang stof opwaaien: het zou te te literair zijn, te moeilijk voor kinderen en er kwam kritiek op de vrije manier waarop Sofie’s reis naar het hiernamaals werd beschreven. Het kreeg echter – terecht – de Gouden Griffel én het Gouden Penseel én de Duitse Jugendliteraturpreis, prijzen die in de jaren ’80 van de vorige eeuw een ommekeer in de beoordeling van kinderboeken markeerden: voortaan werden kinderboeken literair serieus genomen. Toch stond voor toenmalig jurylid Karel Eykman niet het literair gehalte voorop: Juist omdat ik als professioneel jurylid zat te lezen, was ik er niet op verdacht dat dit boek me zo kon aangrijpen. Sindsdien heb ik Kleine Sofie in mijn hart gesloten. Wat mij in haar aantrekt is de combinatie van echte vriendschap en ware liefde, van kwetsbaarheid en moed, van humor en tragiek. Ik identificeer me niet met haar, ik houd van haar.
Raak gezegd, maar daarnaast zit het verhaal ook heel intelligent in elkaar. Werkelijkheid en fantasie, ernst en humor, wijsheid en domheid zijn razendknap vervlochten. De tekst verwijst nogal eens naar volkscultuur. Zo verwijst Lange Wapper naar Antwerpse legenden over een lange kwelgeest en lijken andere personages regelrecht uit de Commedia dell’ Arte weggelopen te zijn. De prenten versterken dit alles in hoge mate. Kortom: Kleine Sofie en Lange Wapper is een magistraal boek dat een generatie na verschijning nog niets van zijn frisheid en zeggingskracht heeft ingeboet, en nog altijd aan het denken zet.
Els Pelgrom & The Tjong Khing: Kleine Sofie en Lange Wapper, Querido 1984, 11-de druk 2007, ISBN 97890-45103921, € 7,50, Gouden Griffel, Gouden Penseel, Deutsche Jugendliteraturpreis, 8+.
——————————————
februari/maart 2015: 71-ste Jeugdboekentip van de Maand
Azizi en de kleine blauwe vogel
Azizi en de kleine blauwe vogel is het eerste Nederlandstalige kinderboek waarin Twitter een rol speelt. De beginzin is meteen sterk: Niet zo lang geleden en niet zo ver hiervandaan zat Azizi in een sinaasappelboom. Dit suggereert een sprookje maar verwijst tegelijkertijd naar de actualiteit. Door de ruim opgezette, zwierige illustratie over beide beginpagina’s, met veel goudgeel en oranje,en witte huisjes met blauwe deuren, waan je je meteen in een warm Noord-Afrikaans land.
Op de volgende spread blijkt dat het Land van de Halve Maan te zijn, waar de machtige Toer en Ditta met ijzeren hand heersen en waar de muren oren hebben. Het is ook het land van de jasmijn. Overal ruik je jasmijn en Azizi’s moeder maakt er kransen en slingers van. Én het is het land van de blauwe vogeltjes, maar die worden allemaal opgesloten in een enorme kooi in het paleis van Toer en Ditta. ‘Vang alle blauwe vogels,’ gebood Ditta vanuit haar gouden bed bezet met koraal, parels en saffieren. Azizi ziet Toer en Ditta opzwellen als luchtballonnen, terwijl hij de mensen en zichzelf zo klein ziet worden als een pijnboompitje in een glas muntthee.
Dan ontsnapt er één klein blauw vogeltje uit de kooi. Het vliegt naar Azizi en kwettert: Het is tijd. (…) Verzamel de jasmijn, rijg alle bloesems aaneen en spring dan op mijn rug.
Ze vliegen naar het paleis van Toer en Ditta en bevrijden de blauwe vogels. Alles wat de hebberige heersers hadden gestolen werd als een groot vuurwerk de hemel in geslingerd.
De blauwe vogels verspreiden het goede nieuws overal. En de mensen konden weer ademhalen en groeiden als linzen, dansten als palmen en krulden als kalligrafieën.
Het verhaal refereert aan de jasmijnrevolutie in Tunesië, waar de Arabische Lente begon, en aan de grote rol die Twitter daarbij speelde. Jonge kinderen zullen deze laag er niet uithalen maar dat hoeft ook niet. Voor hen is het een kleurrijk sprookje over onderdrukking en bevrijding, over het goede dat het kwade overwint, over de kracht van samen-staan-we-sterk.
Voor Laïla Kouba, die een Tunesische vader en een Vlaamse moeder heeft, is dit haar eerste boek. Onlangs kreeg het een eervolle vermelding van de jury van de Jenny Smelik-IBBY prijs, de driejaarlijkse prijs voor het kinderboek dat het best het wederzijds begrip tussen verschillende culturen bevordert. Helemaal terecht, niet alleen vanwege de poëtische tekst maar ook vanwege de schitterende illustraties die heel treffend de sfeer van de sprookjes uit Duizend-en-één-nacht oproepen.
Laïla Koubaa en Mattias de Leeuw: Azizi en de kleine blauwe vogel, Book Island 2013, ISBN 978-0-987669650, ?€ 16,50, 5+.
——————————————
januari 2015: 70-ste Jeugdboekentip van de Maand
Derk Das blijft altijd bij ons
&
Doodgewoon
Derk Das was een goede vriend van alle dieren in het bos. Hij hield van iedereen en iedereen hield van hem. Maar hij was oud, héél oud. Hij was zo oud dat hij wist dat er gauw een eind aan zijn leven zou komen.
Zo begint de ontroerende troostklassieker Derk Das blijft altijd bij ons van de Engelse prentenboekmaakster Susan Varley. Het boek verscheen in 1984 als kinderboek maar is in de loop der decennia een boek geworden waaruit niet alleen kinderen troost putten, maar ook volwassenen die een oud en geliefd iemand hebben verloren.
In het verhaal sterft Derk Das nadat hij de maan heeft gegroet, de gordijnen dichtgetrokken, in zijn schommelstoel bij het haardvuur is gaan zitten en in slaap is gevallen. In zijn droom kan hij weer hardlopen en rent hij vele dassengangen door, totdat hij vrij en licht zweeft: Het was of hij uit zijn lijf was gevallen.
De dieren in het bos zijn heel verdrietig en praten veel over Derk. Michiel Mol heeft molletjes knippen van Derk geleerd, Kareltje Kikker schaatsen, Victor Vos dasstrikken en Chrisje Konijn koekjes bakken. Soms moeten ze zelfs lachen om leuke herinneringen. Ten slotte roept Michiel Mol vanaf een heuvel Dank je wel, Derk! in de wind. En dan voelt hij dat Derk het heeft gehoord.
De met een fijn pennetje getekende en met aquarel ingekleurde prenten schetsen een idyllisch bosleven dat doet denken aan klassieke Britse dierenverhalen als Winnie de Poeh, De wind in de wilgen en Pieter Konijn, maar dan wat losser van stijl. Heel subtiel verbeelden ze een liefdevol verhaal waarin de dood niet beschreven wordt als iets angstaanjagends maar als een reis naar een onbekende wereld.
Het nieuwe Doodgewoon van Bette Westera en Sylvia Weve heeft het ook in zich om een klassieker over de dood te worden, maar niet primair als troostboek. Het bevat 46 gedichten over de dood, vanuit allerlei invalshoeken. Van filosofische bespiegelingen hoe het zou zijn als je niet kon sterven tot nadenken over hoe het in de hemel zou zijn, van fantaseren over het hiervoormaals tot reïncarnatie, van een bermmonumentje tot een hemelbegrafenis, van zeven dingen die je niet moet zeggen tegen iemand die net zijn vader heeft verloren tot oma’s jas die naar de kringloopwinkel gaat en waar je nog gauw een briefje in stopt dat dit de jas van jouw oma was, van de herinneringen aan je kindertijd tot de koffer vol herinner-dingen. Over een hospice, over zelfdoding, over euthanasie, over een bijna dood-ervaring, over begrafenisrituelen in andere tijden en culturen zoals in het prachtige epische gedicht Narayama, waarin een Noord-Japanse vrouw zeventig jaar wordt en plaats moet maken voor jongeren; ze wordt traditiegetrouw door haar oudste zoon de heilige berg op gedragen om daar te sterven.
Niet alleen de thematiek is veelzijdig, de toon van de gedichten is dat ook, meer nog dan bij Annie M.G. Schmidt, met wie Bette Westera wel vergeleken wordt omdat haar verzen zo soepel ritmisch en vrijwel zonder rijmdwang lopen. Er zijn melancholieke, verdrietige, schrijnende en wanhopige gedichten bij, maar ook heel humoristische.
Altijd overal is een gedicht dat door je ziel snijdt: Ik mis je achter op de fiets / ik mis je in de trein. / Ik mis je bij de H&M / en bij de Albert Heijn. // Ik mis je onder rekenen / ik mis je onder lezen. / Ik mis je in de winter, / bij het voeren van de mezen. Dit gaat nog elf coupletten door, met als laatste twee: Ik mis je als je jarig was / en iedereen er is. / Ik mis je als ik eventjes / niet merk dat ik je mis. // Ik mis je als ik keelpijn heb, / ik mis je als ik val. / Ik mis je nergens echt het ergst, / maar altijd overal.
Horloge daarentegen is van een vileine humor: Opa is dood, al een poosje. / Dat vind ik natuurlijk niet fijn. / Maar nu heb ik wel zijn horloge, / zijn koptelefoon en zijn trein.
De wilgenman is weer van een heel andere orde: dit is volkspoëzie over een man die van alles vlecht uit wilgentenen. Soms loopt een werkstuk letterlijk uit: Hij wordt een treurwilg, sterk en groot. // Zo vlecht hij leven uit de dood. Het grappige is dat de wilgenman echt bestaat: hij is een Amsterdamse kunstenaar die beelden maakt uit wilgentenen.
Met de illustraties heeft Sylvia Weve, die in 2014 het Gouden Penseel kreeg voor haar beeldend werk in Aan de kant, ik ben je oma niet! opnieuw zichzelf overtroffen met ruim opgezette, expressieve prenten over de hele spread die de tekst versterken, interpreteren en aanvullen. Soms sober en verstild, vaak zwierig, dynamisch en geestig, altijd verrassend. Tussen veel pagina’s zit een halve pagina die qua beeld naar twee kanten op de aangrenzende pagina’s aansluit.
En alsof het niet op kan is ook de vormgeving prachtig. De hele opzet van het boek is doordacht: belijning, belettering en de plaatsing van de tekst als onderdeel van de compositie. En de drie kleurige leeslinten maken het af. Een weergaloos mooi boek!
Susan Varley: Derk Das blijft altijd bij ons, Lemniscaat 1984-2014, ISBN 97890-60695524, € 13,95 voor 4+.
Bette Westera (poëzie) & Sylvia Weve (illustraties): Doodgewoon, Gottmer, 2014, ISBN 97890-25756680, € 19,95 voor 8+.
——————————————
nov/dec 2014: 69-ste Jeugdboekentip van de Maand
Het raadsel van alles wat leeft
en de stinksokken van Jos Grootjes uit Driel
‘Wat zou je overkomen als je vier miljard jaar geleden op aarde had gestaan? Allereerst was je overdag direct verbrand. De aarde had namelijk nog geen atmosfeer of dampkring die ons tegenwoordig beschermt tegen zonnestralen. (…)
Ademen kon ook niet op aarde. Er was geen zuurstof en in plaats daarvan werd de aarde bedekt met een cocktail van moordende gassen, zoals stikstof en ammoniak. Daarnaast was de kans groot dat je een meteoriet op je kop kreeg.’
‘… het gevaarlijkste roofdier dat ooit in zee heeft geleefd: de megalodon. (…) Hij is nog maar zo’n 11.000 jaar geleden uitgestorven en daar mag je best blij om zijn. Het beest was zo groot als een stadsbus en had een bek die even groot was als een digi-bord. Hij had een koe in één hap kunnen doorslikken zonder te kauwen.’
‘… hoe is dat RNA dan ontstaan? Ook RNA is namelijk een lang molecuul, dat erg ingewikkeld in elkaar zit. Het is een beetje alsof je miljarden pakken lettervermicelli in de oceaan kiepert en net zo lang wacht tot er spontaan allerlei songteksten van Justin Bieber op het strand aanspoelen.’
Het grote geheim van Jan Paul Schutten, auteur van Het raadsel van alles wat leeft – over de evolutie – is dat hij het onvoorstelbare voorstelbaar maakt. Dit doet hij met krachtige beelden vol humor. Bovendien verstaat hij de kunst om prikkelende vragen te stellen: Ontstond de aarde vierduizend of vier miljard jaar voor Christus? Wat kan een pantoffeldiertje wel en de slimste robot niet? Hoe weet je hoe oud een steen is? Waarom ontstond het leven in de zee? Wat gebeurt er als je een spons in een gehaktmolen stopt? Waarom worden vrouwen steeds mooier en mannen niet? Hoe weet een cel nou of hij tand, neus of teen moet worden? Waarom heeft een haai nooit de hik en jij wel? Heeft Eva bestaan?
Aan de hand van dit soort vragen legt Jan Paul Schutten in korte hoofdstukken de complexe evolutieprocessen glashelder uit zonder uitleggerig te doen. In een lichtvoetige stijl brengt hij evolutie en ontstaan van leven als een spannend verhaal waarvan je na elk hoofdstuk wilt weten hoe het verder gaat.
Hoewel het boek geschreven is voor jongeren, versimpelt hij de ontwikkelingen niet. Uitzonderingen komen evengoed aan bod als regels, en doodlopende wegen evengoed als succesvolle. Tussen neus en lippen door neemt hij de nieuwste wetenschappelijke ontdekkingen en discussies mee. Scherpslijpers zullen een wetenschappelijke verantwoording en literatuurlijst missen, maar vergeten dan dat dit een jeugdboek is.
Ook de argumenten van creationisten krijgen ruimte. Schutten geeft steekhoudende tegenargumenten maar blijft nederig: Er zijn wetenschappers die veel intelligenter zijn dan ik die in God geloven. Je kunt best in de evolutie en in God tegelijk geloven. Er zijn ook wetenschappers die veel intelligenter zijn dan ik en die niet in God geloven. Eén ding is zeker: ik ben te dom om een antwoord te geven op de vraag of er wel of niet een god bestaat.
En dan hebben we het nog niet eens over de illustraties van Floor Rieder, die informatie en esthetiek op weergaloze wijze heeft geïntegreerd tot fantastische prenten: geestige, decoratieve, stripachtige kunstwerkjes die fraai harmoniëren met de heldere, beeldende schrijfstijl van Jan Paul Schutten.
Het raadsel van alles wat leeft won zowel de Gouden Griffel als het Gouden Penseel, een dubbele bekroning die zelden voorkomt. De laatste keer was bijna dertig jaar geleden, in 1985, voor Kleine Sofie en lange Wapper van Els Pelgrom en Thé Tjong Khing. Maar Het raadsel… won ook nog de Gouden Tulp voor het beste informatieve boek van het jaar én de tweejaarlijkse Nienke van Hichtumprijs. Ik zat niet in de jury’s van deze prijzen, maar zie wel dat dit een fenomenaal boek is.
Jan Paul Schutten: Het raadsel van alles wat leeft, illustraties Floor Rieder, Gottmer 2013, ISBN 97890-25753467, ?€24,95, 11+ (ook volwassenen).
——————————————
Oktober 2014: 68-ste Jeugdboekentip van de Maand
De leeuw en het vogeltje
Een wondermooi prentenboek over vriendschap, verzorgen en loslaten is De leeuw en het vogeltje. Het simpele verhaal wordt vooral door de sobere prenten verteld. We zien Leeuw in zijn tuin werken. Bruine blaadjes liggen op de grond, een hark staat tegen een boomstam, trekvogels vliegen in V-formatie over. Leeuw hoort iets vallen: een vogeltje dat niet meer mee kon komen met de vogeltrek. Leeuw verbindt zijn gebroken vleugel, verzorgt hem en neemt hem mee naar in zijn huis. Samen komen ze de winter door, met spelletjes en voorlezen. Het oogt heel warm en intiem: samen bij het haardvuur, samen sleeën in de sneeuw waarbij het vogeltje genoeglijk in de ijsmuts van Leeuw zit, en samen in de slaapkamer waarbij het vogeltje in de pantoffel van Leeuw slaapt.
In het voorjaar komen de trekvogels terug. Het vogeltje hoort hun roep en kan die niet weerstaan. Leeuw blijft achter in een oorverdovende stilte, gesymboliseerd door twee spreads die bijna geheel leeg zijn. Daarna, als je Leeuw naar zijn huisje ziet lopen, staat er slechts: Zo is het leven. Je voelt de eenzaamheid van Leeuw als je hem alleen aan tafel ziet zitten, alleen bij het haardvuur en alleen in bed.
Maar Leeuw gaat er niet aan kapot. Het wordt weer lente, zomer en herfst. Je ziet Leeuw zijn tuin verzorgen, vissen en lezen, als een levenskunstenaar die weet te leven met gemis. Toch kijkt hij in de herfst uit naar de trekvogels. Want wie weet… Opnieuw twee geheel lege pagina’s, gevolgd door een derde met alleen één muzieknootje, voorbode van…
Jawel, als je de bladzijde omslaat, is het vogeltje terug! Zo ingehouden als Leeuws verdriet eerder getoond werd, zo ingehouden oogt zijn vreugde nu, al voel je hoe intens die blijdschap is.
Alles is ingetogen en liefdevol aan het boek, zelfs de fijne humor, van het vogeltje, etend van een bordje aan tafel, slapend in een slof en vol vertrouwen de wereld in kijkend uit een gat in de ijsmuts van de leeuw als ze samen een helling af sleeën of in een wak vissen.
Prentenboekmaakster Marianne Dubuc is een meester in het weglaten. De tekst is tot een minimum beperkt en ook de prenten zijn ontdaan van alle overbodige franje. Maar juist dat sobere, bijna kale, maakt het zo kernachtig, spannend. Een juweel van een boek!
Marianne Dubuc: De leeuw en het vogeltje, vertaling Jacques Dohmen, Querido 2014,
ISBN 97890-45116792, €14,99, 4+.
——————————————
September 2014: 67-ste Jeugdboekentip van de Maand
Een vijver vol inkt
in memoriam Sieb Posthuma 1960-2014
Prentenboeken van Sieb Posthuma bekijken is puur genieten. Sprankelend werk is het, van een constant hoge kwaliteit. Speels, geestig, plagerig, prikkelend, vitaal. Lichtvoetig maar nooit oppervlakkig. Vrolijkheid en levenslust spetteren van de pagina’s. In twintig jaar tijd ontwikkelde Sieb Posthuma zich, geïnspireerd door kunstenaars als Henri Matisse, Dick Bruna, David Hockney, Max Velthuijs en Alexander Calder, tot een van Nederlands grootste kunstenaars voor kinderen. De prentenboeken over zijn foxterriër Rintje en over Aadje Piraatje werden geliefd, evenals de milieukritische kinderboeken over Mr. Finney, geschreven door prinses Laurentien.
Vele malen werd hij bekroond. Zo ontving hij voor zijn illustraties in Boven in een groene linde zat een moddervette haan (2008) en Een vijver vol inkt (2011) het Gouden Penseel en voor Feodoor heeft zeven zussen een Zilveren Penseel. Zijn prentenboeken verschenen in landen als de Verenigde Staten, China, Japan, Frankrijk, Brazilië, Italië, Denemarken en Duitsland. Commercie was echter geen drijfveer voor hem: Ik kan niet denken vanuit de markt, zegt hij in Van toen, tot hier, en nu verder (2013), het schitterende, biografisch getinte boek van Joukje Akveld over hem. Mijn werk moet vanuit een innerlijke noodzaak ontstaan.
Niets in dat werk wees erop dat Sieb Posthuma ook een sombere kant had. In interviews, onder andere met Arjan Visser in Trouw in de serie De Tien Geboden (2009) en met Joukje Akveld, gaf hij wel aan een moeilijke jeugd gehad te hebben, met een grootmoeder, moeder en stiefmoeder die zelfmoord pleegden, maar dat leek hij verwerkt te hebben. In de NRC van 1-10-2011 zei hij: Ik ken het zwart, maar kies het licht, en: Mijn leven hangt aan elkaar van gelukkige ontmoetingen. Ook in het boek van Akveld wijst niets op een aanstaande zelfmoord. Integendeel: hij zit vol toekomstplannen. Op 21-9-2013 zegt hij in Opium Radio: Ik heb het gevoel dat ik net begin. En op zijn Facebookpagina post een stralend ogende Sieb tot eind juni 2014 opgewekte berichtjes.
Toch zag Sieb Posthuma deze zomer niet langer licht in zijn leven, aldus zijn uitgevers. Op zondag 3 augustus 2014 overleed hij, 54 jaar oud. Een ongelooflijk verlies, als mens en als kunstenaar. Hij was zo’n mooi mens, innemend en inspirerend. En veelzijdig! Zo ontwierp hij ook boekomslagen, maakte hij theatervoorstellingen – met zijn man Ton Meijer – en decors en kostuums voor Coppelia van het Nationaal Ballet; hij werkte voor de Amsterdamse Stadsschouwburg en jarenlang tekende hij voor NRC en HP/De Tijd.
De opzet van de prenten in de twee boeken waarvoor hij een Gouden Penseel kreeg, lijkt op elkaar: ruim opgezette prenten over twee pagina’s, vol ritme, flair en een humor die het kolderieke van de poëzie een extra zwieper geeft. In Boven in een groene linde zat een moddervette haan zijn de plots van 75 fabels van Aesopus en De la Fontaine vrij bewerkt en in strakke ritmes op rijm gezet, goed lopend, zonder stoplappen, lekker bekkend in sprankelende spreektaal, geestig, ondeugend en to the point. En Een vijver vol inkt bevat 28 van de meest bekende kindergedichten van Annie M.G. Schmidt, nog altijd een feest om (voor) te lezen. In dat laatste boek heeft Sieb Posthuma zichzelf overtroffen: behalve geestig zijn zijn prenten daarin ook evenwichtig, verfijnd, verhalend en theatraal.
Sieb Posthuma is gestorven. Moge hij in zijn werk nog lang, héél lang doorleven.
Sieb Posthuma: Boven in een groene linde zat een moddervette haan, tekst Maria van Donkelaar en Martine van Rooijen, Gottmer 2008, ISBN 97890-25743635, ?€19,95, 7+ (Gouden Penseel).
Sieb Posthuma: Een vijver vol inkt, tekst Annie M. G. Schmidt, Querido 2011, ISBN 97890-45112886, ?€14,95, 6+ (Gouden Penseel).
Joukje Akveld: Sieb Posthuma, Van toen, tot hier, en nu verder, Hoogland & Van Klaveren 2013, ISBN 97890-89671387, ?€ 24,90, volw.
Arjan Visser in Trouw: “Sieb Posthuma 1960-2014 – Dit is mijn geschiedenis hier doe ik het mee”
Carel Peters in VN: “Sieb Posthuma, de man van de optimistische blik”
Dit filmpje toont – op speelse wijze – wèl de donkere kant van Sieb: Een inktzwart portret van Sieb Posthuma
——————————————
Juli/Augustus 2014: 66-ste Jeugdboekentip van de Maand
Jeugdbijbel
– The making of … –
Omdat ik zelf één van de drie auteurs van de Jeugdbijbel ben, hier geen recensie maar een persoonlijk verslag van the making of. Voor een bespreking zie de blog van redacteur Petra Meijerhof.
Voorjaar 2011 belt Aukelien Wierenga, uitgever van Royal Jongbloed, me met de vraag of ik wil meeschrijven aan een nieuwe Jeugdbijbel. Nu heb ik Bijbelse verhalen voor kinderen van mevrouw Cramer-Schaap twee keer bewerkt en aangevuld – de laatste keer, in 2007, pas goed – en kreeg ik wel eens de vraag of ik zelf geen kinderbijbel wilde schrijven. ‘Nee,’ zei ik dan, ‘want er zijn er al genoeg.’ Maar Aukeliens pleidooi om mee te doen is zo aanstekelijk dat ik voor ik het weet ‘ja’ heb gezegd…
In juni 2011 komen we voor het eerst bij elkaar. ‘We’ is Mireille Geus, Corien Oranje en ik als auteurs, Irene Goede als illustrator, Aukelien als uitgever en Mirjam Vermeij als uitgeefspecialist van het Nederlands Bijbelgenootschap. De uitdaging is om niet óver maar vanúit Bijbelse personages te schrijven, liefst vanuit verrassende, nieuwe perspectieven en waar mogelijk vanuit vrouwen en meisjes. We moeten in hun huid kruipen, proberen te voelen en te handelen vanuit hún wereld en zo beeldend vertellen dat kinderen vanaf 8, 9 jaar rooie oortjes krijgen van het lezen… Dat zo’n jeugdbijbel nog niet bestaat, geeft me extra motivatie. We krijgen een Studiebijbel, met commentaren en achtergrondinformatie, plus bij elk verhaal specifieke achtergrondinformatie van de bijbelwetenschappers van het NBG.
We verdelen de 72 verhalen die het NBG heeft gekozen in drie pakketjes van 24 en gaan aan de slag. Met onze vragen kunnen we terecht bij de deskundigen van het NBG. Want bijbelse verbeeldingskracht is mooi maar het moet wel geloofwaardig blijven.
Meteen bij het eerste verhaal barst de discussie los. Het scheppingsverhaal kan maar vanuit één personage, God, verteld worden. Geïnspireerd door Scheppingsverhaal van Peter Vos en door Hoe Mus de vogels redde en andere verhalen uit de vroege wereld van Ted Hughes beschrijf ik God als alles overtreffende kunstenaar die zindert en gloeit van scheppingsdrang. Aukelien vindt het prachtig, maar het NBG oordeelt: te vrij en te antropomorf. Ik bind wat in maar het NBG ook: dat God zeedieren gaat boetseren mag blijven staan. Het NBG argumenteert eerst dat er in de Bijbel maken staat, maar erkent ook dat we de opdracht hebben om beeldend te schrijven en bij boetseren zie je nu eenmaal meer voor je dan bij maken.
Ik heb grote moeite met het verhaal van de ark van Noach dat ik vanuit Sem, de oudste zoon van Noach, vertel. Zou dat gezin van Noach nu echt zo ego zijn geweest dat ze geen medelijden hadden met kindjes van neven en nichten? Dat hun familie slecht was impliceert toch niet dat hun kinderen dat ook waren? Ik laat Sem aanvankelijk een poging doen om het babyzoontje Arpachsad van zijn neef Alemet te redden. Alemet staat naast de ark tot zijn borst in het water en houdt zijn kind in een bundeltje omhoog, een nietig rood bundeltje in het grauwe grijs van regen en ellende, zoals het rode jasje van het joodse meisje op weg naar Auschwitz uit de film Sophie’s Choice. Sem gooit een touw uit het raam van de ark en schreeuwt door het geroffel van de regen heen: Maak ‘m vast! Maar dan komt een grote golf die alles en iedereen wegspoelt… Dit beeld wordt afgewezen door NBG én redactie. Ik denk nu dat ze gelijk hadden: het is melodramatisch en teveel van onze tijd om Sem zoveel compassie mee te geven. Er blijft wel íets van over: Sem vluchtte weg van het raam, rende gangen door, trappen af, naar het hok van de paarden waar hij zich in het stro liet vallen. Daar, diep in de buik van de ark, kon hij de mensen buiten niet meer horen. Ze gaan allemaal dood! dacht hij. En ik kan ze niet helpen! En veel, veel later, als hij een zoon krijgt, noemt hij die Arpachsad…
Al polderend ontstaat er wederzijds respect. Zo moet ik aanvankelijk over de enige vrouwelijke rechter van Israël, Debora, schrijven. Daar hoort het verhaal bij van Jaël die de vluchtende generaal Sisera van de tegenpartij zogenaamd gastvrij ontvangt in haar tent maar hem in zijn slaap vermoordt door hem met een tentpin aan de grond te spietsen. Een laffe, weerzinwekkende moord die in de Bijbel ook nog gevolgd wordt door een overwinningslied waarin Jaël de hemel in wordt geprezen. Het doet me aan de wreedheden van Al-Kaida denken en dat wil ik kinderen van nu niet voorschotelen. Dus stel ik voor om over de rechter ná Debora, Gideon, te schrijven. Dat is weliswaar een man maar hij wint tenminste door slimheid, al wordt die slimheid door God ingefluisterd. Dat het NBG het hiermee eens is, geeft me vertrouwen.
Ook bij de verhalen over David en Saul ontstaat discussie. Het NBG stelt dat de twee verhalen over hoe David Saul leert kennen, via zijn lierspel en via zijn gevecht met Goliat, uit verschillende bronnen komen en dat dat in de Jeugdbijbel tot uiting moet komen. Ik pieker me suf over hoe ik dat op een natuurlijke manier voor elkaar moet krijgen. Van de tientallen kinderbijbels in mijn boekenkast wordt alleen in De profeet in de vis van Nico ter Linden gewag gemaakt van die twee bronnen. Dan krijg ik een ingeving: ik laat het verhaal over David en Goliat vertellen door een jeugdvriend van David die samen met hem is opgegroeid, Ittaï, zoon van een slavin van Davids vader Isaï. Ittaï gaat in mijn verbeelding met David mee naar het leger om te vragen hoe Davids drie oudste broers het maken en beleeft alles mee. Wat er in de legertent van koning Saul gebeurt, ziet hij door een kier in het tentdoek. Als hij terug is bij Isaï en met zijn medeslaven een nieuwe stal moet bouwen, vertelt hij tijdens een pauze zijn verhaal. Redactrice Wilma Kapitein van Jongbloed vindt het jammer dat het zo een verhaal uit de tweede hand wordt, maar ziet ook wel dat dit een onnadrukkelijke manier is om die twee verschillende bronnen recht te doen.
De kleinste details leiden tot intensief onderzoek: hoe zagen de steenovens bij de toren van Babel eruit (een NBG-wetenschapper vindt uiteindelijk afbeeldingen van ovens uit de vijfde eeuw voor Christus die de verteller-in-ballingschap waarschijnlijk voor ogen heeft gehad), werd er nu gezalfd uit koehoorns of uit kruikjes, droegen mensen hun waterkruik op het hoofd of op de schouder, zat Jakob voor een tent of voor een huis als Jozef komt klikken over zijn broers… Belangrijk omdat je het voor je moet zien om er beeldend over te kunnen schrijven.
Intussen stuurt Aukelien schetsen van Irene die wij van commentaar moeten voorzien, waarna de uitgewerkte illustraties volgen. Prachtig werk, soms verrassend vanuit vogelperspectief. In januari 2014 krijgen we de tekst van Oude en Nieuwe Testament ter controle. We veranderen nog van alles: namen die niet passen in tijd en cultuur, maten en gewichten die niet op elkaar zijn afgestemd, verhalen die niet op elkaar aansluiten. Er is een 73-ste verhaal toegevoegd maar ik vind dat er nog een 74-ste verhaal bij moet aan het eind, over Johannes op Patmos en zijn droom van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. NBG en uitgever zijn het met me eens en ik mag het zelf schrijven!
En dit is alleen nog maar míjn verhaal over the making of. Mireille, Corien, Irene, Aukelien, Wilma en de mensen van het NBG hebben hun eigen verhaal. Maar we denken allemaal dat we met deze Jeugdbijbel iets moois gemaakt hebben. En we zijn er trots op dat Prinses Beatrix het eerste exemplaar heeft willen ontvangen!
Lieke van Duin, Mireille Geus & Corien Oranje, illustraties Irene Goede: Jeugdbijbel, 496 p., ISBN 97890-89120373, Nederlands Bijbelgenootschap & Royal Jongbloed 2014, 9+, € 32,50, met kortingsbon (verkrijgbaar bij de Dominicus-boekentafel) t/m 30 augustus 2014 € 29,90.
——————————————
Juni 2014: 65-ste Jeugdboekentip van de Maand
WarHorse
Honderd jaar geleden brak de Eerste Wereldoorlog uit, een oorlog waar we in Nederland tot voor kort weinig over wisten omdat hier vooral de Tweede Wereldoorlog diepe wonden heeft geslagen. Je hoeft je echter maar een beetje te verdiepen in ‘de grote oorlog’ zoals de Vlamingen die noemen, om te ontdekken dat die qua waanzin, wreedheid en zinloosheid zijn weerga niet kent. Misschien is dat een reden waarom jeugdboekenschrijvers er zo weinig over hebben geschreven. Martha Heesen is een uitzondering, al brengt ze in haar Sterre en Joe (1997) de grote oorlog indirect ter sprake via verhalen van een stokoude vrouw over haar kindertijd op het Vlaamse platteland in de jaren ’10 van de vorige eeuw, verhalen die overigens heftig genoeg zijn.
Een prachtig jeugdboek is ook WarHorse uit 1982 van de Britse meesterverteller Michael Morpurgo, geboren in 1943 en verknocht aan het platteland. In Zuid-Engeland zette hij met zijn vrouw de organisatie Farms for City Children op. In Nederland verscheen WarHorse in 1993 bij Ploegsma als Oorlogspaard, zorgvuldig en soepel vertaald door Tjalling Bos.
Pas in de 21-ste eeuw kreeg WarHorse brede bekendheid: in 2007 door de theaterversie van het Engelse National Theatre, in 2011 via de verfilming door Steven Spielberg en in 2014 door de hernieuwde aandacht voor de Eerste Wereldoorlog én door het spectaculaire poppentheater dat vanaf juni 2014 in Nederland te zien is. Helaas is Oorlogspaard uit 1993 niet meer verkrijgbaar en moeten we het doen met de stuggere Nederlandse vertaling die in 2011 als WarHorse verscheen naar aanleiding van de verfilming.
Het verhaal, geschreven vanuit de hengst Joey, is er echter niet minder om. Joey komt als jong veulen terecht bij een Britse boer. Diens zoon Albert sluit vriendschap met Joey, maar als de oorlog begint en het slechter gaat met de boerderij, wordt Joey verkocht aan een legerkapitein. Albert wil mee de oorlog in, maar is met zijn vijftien jaar nog te jong: hij moet zeventien zijn. We volgen Joey naar Frankrijk, waar hij meteen vanaf het begin in de ellende wordt gestort. Als hij door bominslagen en geweervuur op hol slaat en door gaten in prikkeldraadversperringen bij het Duitse front terechtkomt, moet hij karren met gewonden trekken. In niemandsland tossen een Duitse en Engelse soldaat om Joey; de Engelsman wint. Na twee jaar vindt Joey Albert terug, maar krijgt hij tetanus. De legerarts geeft Joey een kans van één op duizend, maar hij redt het door de goede zorgen van Albert. Tenslotte behoren Joey en Albert tot de zeer weinigen die de oorlog overleven.
Het onpartijdige perspectief vanuit een paard is een geweldige vondst van de auteur. Daardoor zie je de waanzin van de oorlog des te scherper. Voor Joey telt namelijk alleen vriendschap, en vrienden ontmoet hij aan beide zijden van het front, evenals slechte mensen trouwens. Mede daardoor is WarHorse een indringende aanklacht tegen oorlog en een warm en overtuigend pleidooi voor vrede en menselijkheid.
Michael Morpurgo: WarHorse, ISBN 97890-78345336, vertaling Henriëtte Gorthuis, Veldboeket Lektuur Uitgeverij 2013, € 12,95, 10+. In 2011 verfilmd door Steven Spielberg. T/m 28 september 2014 als spectaculair poppentheater, met poppen, ontworpen door het befaamde Zuid-Afrikaanse Handspring Puppet Theatre, te zien in Carré, Amsterdam. Daarna t/m april 2015 in vijf andere steden.
——————————————
Mei 2014: 64-ste Jeugdboekentip van de Maand
Ssst! We hebben een plan
Ssst! We hebben een plan is het derde prentenboek van de jonge Ierse grafisch ontwerper Chris Haughton, na zijn debuut Mama kwijt (Prentenboek van het Jaar 2012) en het grappige Stoute hond!
Het boek is veel meer dan alleen een verhaaltje over vier rovers die op pad gaan om een vogeltje te vangen. De robuuste, pictogramachtige beeldtaal van Haughton is warm en cartoonesk, in composities die even strak als speels zijn. Hierdoor zijn de prenten – die soms doen denken aan collages van Japans zijdevloeipapier – van een intense grafische schoonheid.
De drie voorste rovers zijn groot en dragen een vangnet. De laatste is klein, heeft geen net en blijft een beetje achter. Als hij Dag vogeltje zegt, draaien de drie groten zich om en zeggen: Ssst! We hebben een plan. Steeds proberen de groten de kleurige vogel te vangen, maar steeds zijn ze net te laat, hetgeen tot slapstickachtige situaties leidt.
Het kleine manneke achteraan heeft een andere aanpak om het vogeltje voor zich te winnen. Dag vogeltje, zegt hij, wil je een stukje brood? Al gauw wemelt het om hem heen van de vogels. Prompt denken de drie grote rovers nu hun slag te kunnen slaan. Maar dan worden de rollen omgedraaid en slaan ze op de vlucht voor de overmacht aan vogels.
Maar helaas, de drie zijn hardleers: als ze een eekhoorn zien, begint alles van voren af aan…
Het mooie van het verhaal is dat het een boodschap heeft zonder boodschapperig te zijn, al laat het motto – van Albert Einstein – niets aan duidelijkheid te wensen over: Vrede kan niet in stand worden gehouden door geweld; zij kan slechts worden bereikt door begrip.
Chris Haughton is evenals Dick Bruna geïnspireerd door het minimalistische van Japanse prentkunst, maar op zijn website www.chrishaughton.com blijkt dat hij meer dan dat met oosterse cultuur heeft: hij heeft lang door India en Nepal gereisd en heeft in Nepal samen met lokale kunstenaars Node opgericht, dat Fair Trade tapijten weeft, waardoor arme en gehandicapte mensen een inkomen verwerven; in Japan werkt hij voor People Tree, dat Fair Trade kleding maakt. Hiermee behoort hij tot de wereldwijd groeiende groep jonge kunstenaars die maatschappelijk verantwoord ondernemen belangrijker vindt dan persoonlijk gewin. Tegelijk laat hij in zijn prentenboeken zien dat maatschappelijk engagement prima kan samengaan met hoge artistieke kwaliteit. Zo’n kunstenaar: daar word je blij van!
Chris Haughton: Ssst! We hebben een plan, ISBN 97890-25756208, Gottmer 2014, € 12,95, 3+.
——————————————
April 2014: 63-ste Jeugdboekentip van de Maand
Zapp Mattheus
Voor kinderen en jongeren is de Matthäus Passion met bijna drie uur muziek een hele zit. Toch wil je kinderen graag laten kennismaken met deze schitterende muziek. Het Amsterdams Bach Consort vroeg daarom Gouden Griffelwinnaar Simon van der Geest om een korte, toegankelijke bewerking te schrijven van het lijdensverhaal. Dat is Zapp Mattheus geworden, een verhaal over Jezus en zijn matties. (…) Dertien vrienden. Altijd samen. Ze trokken van dorp naar dorp / en overal waar ze kwamen / vertelden ze verhalen.
Van der Geest maakte er een prikkelende gelijkenis van over een groep jongens die na gedane arbeid graag een potje voetballen. Twee acteurs – studenten van de toneelschool – vertolken tijdens de uitvoering alle rollen. Hun spel wordt afgewisseld door gedeelten uit de originele muziek, zoals Erbarme dich, Aus Liebe en het duet So ist mein Jesus nun gefangen. Het geheel duurt een uur; er is dus flink door de muziek gezapt.
Jezus is de geliefde aanvoerder van de groep. Op een keer zegt hij dat dit hun laatste wedstrijdje is omdat hij over twee dagen zal worden uitgeleverd en gedood. Vanaf dat moment wordt het menens. Van der Geest volgt het verhaal uit Mattheus op de voet, zij het met gedurfde interpretaties, zoals over Judas die bij hem geen kwade genius is maar slachtoffer van voorbestemming. Hij suggereert dat Jezus Judas zelf influistert om hem te verraden. Judas antwoordt geschrokken: Dat nooit. Wil je dat ik…? Even later staat er: Iemand moest het doen. Het stond geschreven. (…) Als je op de hoge duikplank staat, de hoge hoge en je wilt wel springen maar je voeten luisteren niet en voor je gaapt die eindeloze diepte dan vraag je een vriend: Geef me eens een duwtje. Judas was de enige vriend die dat kon.
De metafoor van het voetballen wordt tot het eind toe doorgetrokken (met een knipoog naar Het achtste groepie tegen het soepie van Jacques Vriens): Het is Jezus tegen het soepie en hij móet scoren. / Hij moet sterven. / Sterven is scoren.
Het slot is treffend: Het was dan wel een geweldige coach maar een belabberde keeper. (…) Als hij eens een bal keihard in zijn gezicht kreeg – bloedneus en zo – vertrok-ie geen spier. O, en dan voelde je je zo lullig. Jezus, sorry man. Ah joh, zei hij dan, maar goed dat ik voor jou ben gaan keepen. Anders had jij nu een bloedneus gehad.
Jezus’ eigen gelijkenissen zetten altijd aan het denken. Dat doet deze gelijkenis ook, niet in het minst door de interpretatie van Judas als pion van ‘wat geschreven staat’. En ook door het doordenkertje aan het slot. Tegelijkertijd sluiten de liederen uit de echte Matthäus inhoudelijk naadloos aan bij het verhaal. Dat maakt Zapp Mattheus tot een fascinerende bewerking die het oude verhaal een nieuwe impuls geeft, tot veel meer dan een slimme manier om kinderen en jongeren warm te laten lopen voor Bachs klassieker!
Simon van der Geest: Zapp Mattheus, ISBN 97890-45116556, Querido 2013, € 10,-, 8+.
Familieconcert van één uur door het Amsterdams Bach Consort onder leiding van Niek Idelenburg, met Martha Bos (sopraan) en Anne-Marieke Evers (alt) en vertellers Abe Dijkman & Bart van den Donker:
19 april: 14.00 uur Noorderkerk; kaarten volw. € 15; kinderen/jongeren € 9. Kaarten via 020-6204415 of www.noorderkerkconcerten.nl.
20 april (Pasen): 15.15 uur De Duif; normaal € 23; 65+, stadspas of CJP € 20; kind <16 jr € 10. Kaarten via 020-6646677 of 06-13581106.
——————————————
Maart 2014: 62-ste Jeugdboekentip van de Maand
De regels van drie
Dat Marjolijn Hof goed kan schrijven, bleek al bij haar debuut De bloem van de buurt (Kwintessens 1999) hoewel dat toen nog niet werd opgemerkt. Pas bij Een kleine kans (Querido 2006) werd haar talent erkend en beloond met een Gouden Uil én Gouden Griffel.
De regels van drie, nu bekroond met de Woutertje Pieterse Prijs, gaat evenals Een kleine kans op een lichtvoetige manier over een ethisch dilemma. Het verhaal speelt in het uiterste noorden van IJsland in een vissersdorp aan een fjord, omringd door bergen. Daar komt de Nederlandse Twan terecht met zijn tweelingzus Linde, zijn moeder en zijn oma. Ze komen zijn overgrootvader opi Kas – die als haringvisser daar is blijven hangen – naar Nederland halen omdat hij bijna op is en niet meer voor zichzelf kan zorgen. Dorpsgenote Svanna heeft zijn Nederlandse familie telefonisch gewaarschuwd dat het zo niet langer kan.
Het is november en de ene sneeuwstorm volgt op de andere. Twan heeft Het Grote Survival Handboek bij zich, vol tips over hoe je in extreme omstandigheden kunt overleven. De regels van drie heeft hij uit zijn hoofd geleerd: Je neemt meestal binnen drie seconden een beslissing, en daar hangt je leven van af. (…) Je hersenen kunnen drie minuten zonder zuurstof. (…) In een extreem klimaat blijf je drie uur in leven zonder speciale bescherming. Zonder drinkwater houd je het drie dagen uit en zonder voedsel drie weken. Hij leest ze Opi Kas voor, maar opi, ver in de negentig, lichamelijk gammel, geestelijk helder, is niet geïnteresseerd in overleven. ‘Ik heb al zo lang geleefd, jongens. Laat mij nou maar op mijn eigen manier …‘. Hij wil in zijn eentje de bergen in om te sterven, net zoals eskimo’s en indianen doen. Eerst willen Twan en Linde opi tegenhouden, maar geleidelijk verglijdt hun houding naar het accepteren van zijn wens en hem daar misschien wel bij helpen. Eerst lezen ze hem voor uit Het Grote Survival Handboek om hem te ontmoedigen, daarna om hem goed voor te bereiden op zijn tocht. Hun moeder en oma zijn echter vastbesloten om opi mee te nemen naar Nederland. Maar op een avond zijn zij weg. En dan is het zover.
De regels van drie is hecht gecomponeerd, zonder losse eindjes; veel zinnen slaan terug op eerdere zinnen. Marjolijn Hof schrijft sober en strak, subtiel en suggestief, met ingehouden humor. Haar taalgebruik is trefzeker. Dialogen zijn levendig, geven het verhaal vaart en richting en zeggen meer dan wat er staat. Ze maakt van opi Kas een prachtige ‘vrije jongen’ en van zijn dochter – oma voor Twan en Linde – een bazige vrouw die nog altijd kwaad op haar vader is omdat hij haar vroeger in de steek heeft gelaten door steeds maandenlang de zee op te gaan. De moeder van de tweeling is genuanceerder, al komt zij soms nogal plaagziek over. Twan en Linde hebben naar elkaar aan een half woord genoeg. Als er tijdelijk een verwijdering tussen hen ontstaat doordat Linde voor het eerst ongesteld wordt, heeft Twan daar moeite mee: Ik miste Linde. Zij en ik begrepen elkaar meestal. Ik zei iets en Linde zei iets en het leek op gooien en vangen, zo snel dat niemand ons kon volgen. Het komt weer goed tussen hen en samen helpen ze opi Kas om te verdwijnen.
Het open einde maakt dat je blijft nadenken: Hoe zou het met opi Kas zijn afgelopen? Zou hij gevonden zijn? Mag je iemand helpen om op deze manier zijn eigen weg naar het einde te gaan? Voors en tegens worden zorgvuldig afgewogen. Tot aan het eind blijft de vraag overeind wat het beste is. De regels van drie snijdt dit actuele thema op integere, heldere manier aan zonder sentimenteel te worden.
Marjolijn Hof: De regels van drie, ISBN 97890-45114767, Querido 2013, € 13,95, 10+, Woutertje Pieterse Prijs 2014, lestips door Lieke van Duin en Jos van Hest op www.woutertjepieterseprijs.nl. De bekroonde jeugdroman Een kleine kans is verfilmd als Patatje Oorlog.
——————————————
Februari 2014: 61-ste Jeugdboekentip van de Maand
Fjouwer dappere mûskes
(Vier dappere muisjes)
Een prachtig visioen van vrede geeft het Friestalige interculturele prentenboek Fjouwer dappere mûskes (Vier dappere muisjes). Het sterk gestileerde verhaal is simpel: vier avontuurlijke muisjes gaan op reis. Kjeld uit het Noorderland is nieuwsgierig naar het Zuiden, Mai Li uit het Oosterland gaat op weg naar het Westen, Zaïd uit het Zuiderland wil wel eens weten hoe het in het Noorden is en Silke uit het Westerland gaat op pad naar het Oosten. Voor ieder van hen is het een zware tocht vol gevaren, maar ze zetten door. Op het Kruispunt van Paden ontmoeten ze elkaar. Ze bekijken elkaar, besnuffelen elkaar, praten en spelen met elkaar. Ze bouwen er een stad met huisjes uit hun verschillende landen, leven in vrede en vrolijkheid samen en krijgen vele muizenkindertjes met namen uit de hele wereld.
De teksten staan in zwierig geschilderde prenten vol lucht en ruimte over de hele spread, ruim 60 centimeter breed: ademloos wit in het Noorderland, broeierig warmgeel in het Zuiderland, mysterieus kleurig in het Oosterland en woest stormachtig blauw in het Westerland. De prent met de verschillende soorten huisjes op het Kruispunt van Paden oogt als een prettig gestoorde eenheid in verscheidenheid waar iedereen losjes zichzelf kan zijn. De laatste spread toont vierentachtig muisjes die allemaal anders en dus allemaal uniek zijn.
Op Youtube wordt het verhaal in acht minuten voorgedragen aan de hand van de prenten, omlijst door muziek. De poëtische tekst en de epische verteltoon van de voorlezer doen denken aan de in 2013 overleden grote Friese dichter Tsjêbbe Hettinga, internationaal befaamd om zijn bezwerende, ritmische voordrachtskunst die bijna muziek werd. Wie de Nederlandse vertaling van Vier dappere muisjes, (klik hier) uitprint en tijdens het voorlezen op het filmpje erbij houdt, kan het exact volgen.
Natuurlijk is het verhaal een utopie, maar als je het ziet als een fabel, een droom, een visioen van vrede, wordt het geloofwaardig, een morele richtingwijzer zonder moralistisch te zijn. Hopelijk komt er snel een Nederlandse vertaling van dit fraaie prentenboek, dat thuis en op school boeiende aangrijpingspunten biedt om met elkaar te praten over culturele verschillen en hoe in vrede samen te leven.
Gerrit Terpstra (beeld) & Eppie Dam (tekst): Fjouwer dappere mûskes, Afûk 2012, ISBN 97890-62739189, 15,95 euro, 5+. Voorgedragen op: “Fjouwer dappere mûskes” op YouTube.
——————————————
Januari 2014: 60-ste Jeugdboekentip van de Maand
Het Madiba-boek
– De lievelingsverhalen van Nelson Mandela –
Op 5 december 2013 overleed Nelson Mandela, de anti-Apartheidsheld die na 27 jaar gevangenschap op Robbeneiland de eerste zwarte president van Zuid-Afrika werd. Mandela was met zijn politiek van verzoening tussen zwart en blank een inspirerend voorbeeld voor velen in de wereld, waaronder de Amerikaanse president Obama.
Minder bekend maar wel typerend voor Mandela is dat hij een groot liefhebber was van Afrikaanse volksverhalen, veelal met dieren als hoofdpersonen. In Het Madiba-boek – Madiba was zijn eretitel in het Xhosa, zijn moedertaal – heeft hij tweeëndertig van die verhalen bijeengebracht.
Daaruit blijkt dat hij vooral hield van verhalen over doorzettingsvermogen, slimheid, geduld en overlevingsdrang, eigenschappen die hijzelf nodig had om te overleven in de gevangenis. In het verlengde daarvan koos hij ook Wie-niet-sterk-is-moet-slim-zijn-verhalen, waarin de underdog het wint van de machthebber.
Veel verhalen uit het boek gaan over een trickster, een slimme, mythische dierfiguur die relaties onderhoudt met het goddelijke en, vaak onbedoeld, meewerkt aan de schepping. Vaak heeft een trickster negatieve karaktertrekken – lui, egoïstisch, gewetenloos – en is daarmee een complex dubbelkarakter, zoals de Afro-Caraïbische spinfiguur Anansi. Op die link tussen de ondeugd en het goddelijke in de Anansi-verhalen promoveerde oud-Dominicusganger Wim Baart (overleden in 2005) in 1983 in de godsdienstwetenschap.
Er bestaan honderden tricksterfiguren in de volksliteratuur; behalve de van de Ashanti’s afkomstige Anansi bijvoorbeeld het dwerghertje Kançil uit Sumatra en Raaf en Coyote van de Kwakiutl-indianen uit West-Canada. Mandela koos tricksterverhalen over Haas uit Kenya en Zambia, over Bidsprinkhaan uit de Kalahari-woestijn, Hlakanyana van de Zulu’s en Xhosa’s en Spin uit Nigeria, waarbij het laatste een variant is op een bekend Anansi-verhaal uit Ghana.
Sowieso koos Mandela voor verhalen die én authentiek Afrikaans én universeel klassiek zijn. Zo is het Kaaps-Nederlandse Wolf en Jakhals en het vat boter afgeleid van Reinaert de Vos. Een verhaal uit Namakwaland, Kalahari, heeft een Assepoestermotief en in een Marokkaans verhaal moet een slangenbezweerder drie vragen beantwoorden waarop geen antwoord mogelijk is: een klassiek sprookjesmotief. Door zijn slimheid geeft hij de juiste antwoorden en redt zo zijn leven.
In een aantal verhalen gaat het om menselijke goedheid. In het prachtige islamitische verhaal De poeteri (De prinses, Kaaps-Maleis), moet een sultanszoon drie raadsels oplossen voor hij met de prinses mag trouwen. Hij geeft de juiste antwoorden, niet door slimheid maar met hulp van zijn reisgezel: deze blijkt de incarnatie van een overleden man die eerder door hem geholpen is.
In het prachtige ‘moderne’ verhaal Fesito gaat naar de markt worden drie goede daden van Fesito beloond op het moment dat pestkoppen zijn marktwaar van zijn fiets willen stelen, zodat hij veilig met zijn spullen op de markt aankomt. Ook in het ontroerende, wensvervullende Mpipidi en de motlopiboom uit Botswana, waarin een herdersjongen zo graag een zusje wil, spelen goede mensen de hoofdrol. Het verhaal bevat liedjes, zoals in veel Afrikaanse verteltradities, en het is prettig dat de eenvoudige muziek erbij staat.
Met Het Madiba-boek heeft Nelson Mandela de wereld een prachtige erfenis nagelaten: een rijke bundel volkswijsheid met een knipoog, Afrikaans én universeel, die de underdog een hart onder de riem steekt.
Het Madiba-boek, de lievelingsverhalen van Nelson Mandela, diverse auteurs en illustratoren, Lemniscaat 2004 en 2013, ISBN 9789056376284, 22,50 euro, 8+.
——————————————
December 2013: 59-ste Jeugdboekentip van de Maand
Kerstverhalen
Op het eerste gezicht oogt het clichématig, maar wie beter kijkt, ontwaart de beeldgrapjes op de omslag van dit nieuwe boek met Kerstverhalen. Qua inhoud is het een bundel die er kwalitatief uitspringt: een rijk geschakeerde selectie van oude en nieuwe verhalen van vele auteurs en illustratoren, tweehonderd illustraties in kleur en met zorg vormgegeven. Er zijn traditionele verhalen bij over eenzame hutjes in de sneeuw, duffelse jassen en echte kaarsjes in de kerstboom, maar ook nieuwe verhalen over de eindejaarsloterij en een gameverslaafde jongen. Plus enkele onverslijtbare klassiekers als Het dennenboompje van Hans Christian Andersen en (een verkorte bewerking van) A Christmas Carol van Charles Dickens.
Vanaf 4 jaar zijn vooral Een kleine kerstboom van Annie M.G. Schmidt, Kerstmis van Sjoerd Kuyper en Kerstfeest in het bos van Hanna Kraan een feestje om voor te lezen.
Vanaf 6 jaar zijn dat Het kerstboompje op de hei van Hans Andreus – ontroerend lief – en het kolderieke De boom van slager Klein van Harrie Geelen.
In de categorie vanaf 8 jaar is Kerstwondertje van Linda Vogelesang een originele en hartveroverende topper over een hondengezinnetje. Eén van de drie koningen van D.A. Cramer-Schaap is een heerlijk ouderwets feelgood-verhaal dat zich ergens diep in een bos afspeelt. De jas van Mammoeschka van Lidewij van den Eerenbeemt ademt een broeierige familiesfeer à la Tsjechov en Het kerstkonijn van Harriet Laurey is een prachtig verhaal over dierenliefde.
Voor 10+ is Op zoek naar de kerstgedachte van Caja Cazemier een warm, eigentijds verhaal over Sterre die haar gescheiden ouders vraagt wat Kerst voor hen betekent, waarna ze voor een verrassend mooie en hoopgevende apotheose zorgt.
Ook Kerst 1944 is voor 10+. Dit verhaal zal Dominicusgangers vooral aanspreken omdat het is gebaseerd op de jeugdherinneringen van één van hen: Truus Huizenga. Het speelt zich af in Jappenkamp Adek bij Batavia, toen Truus als 10-jarig kind ziek lag in een barak voor honderd vrouwen en kinderen, hutjemutje naast elkaar met 45-50 cm. slaapruimte per persoon. Van vier witte zakdoeken van haar vader – die in een krijgsgevangenkamp zat – en wat borduurgaren maakte ze toen een kerstkleedje dat ze nog altijd heeft en waarvan Els van Egeraat treffende illustraties maakte. Een beoordeling van dit verhaal kan ik niet geven omdat ik het zelf geschreven heb. Ik kan alleen zeggen dat ik stil word van Truus’ verhalen over die tijd, en grote bewondering heb voor de waardige, creatieve wijze waarop zij met haar familie, gesteund door een diep doorleefd geloof, toen heeft weten te overleven.
Alles bij elkaar is deze nieuwe bundel Kerstverhalen een prachtig gezinsboek dat jaren meegaat.
Diverse auteurs: Kerstverhalen, ISBN 97890-21672366, Ploegsma, 250 p, € 19,95, gezinsboek met verhalen voor 4+, 6+, 8+ en 10+.
——————————————
November 2013: 58-ste Jeugdboekentip van de Maand
Vos en Haas – Het spel van Jak
De verhalen over de vrienden Vos en Haas zijn al vele malen bekroond. Terecht, want Sylvia Vanden Heede weet in korte zinnen en eenvoudige woorden prachtige verhalen vol taalgrapjes en herkenbare karaktertrekken te vertellen, die kinderen van 6 en 7 jaar al zelf kunnen lezen. Bovendien zijn de verhalen onnavolgbaar raak en geestig geïllustreerd door Thé Tjong-Khing.
In het nieuwe deel Het spel van Jak neemt pinguïn Ping Wing jakhals Jak mee op de koffie bij Vos, Haas en Uil. Dame Ping Wing is irritant braaf en jochie Jak verrukkelijk dwars. De tekeningen dikken dit lekker aan: Khing maakt van Jak een aandoenlijk komische ´zware jongen´ en van Ping Wing een gestreste tante die als ze het niet meer aankan de ijskast induikt.
Jak noemt zichzelf vol trots een boef en vindt op de koffie gaan saai, drie begroetingskusjes geven stom en ganzenbord spelen nog stommer. Toch verleidt Haas hem om mee te spelen: ´Een boef speelt wel. Een boef speelt vals. Of niet soms?´ En ze lacht eens lief. En dus speelt Jak mee. Vals, want Wat mag, is saai. Wat niet mag, is leuk. En spannend.
Dan volgen taalgrapjes die bij jonge kinderen een schot in de roos zijn: Wie het hoogst gooit, mag beginnen. Makkie! roept Jak en gooit de dobbelsteen superhoog de lucht in. De lezertjes verkneukelen zich natuurlijk van pret, want zíj weten hoe dom dat is. Als daarna ook Jak snapt dat het om het aantal ogen gaat en Uil gooit 6, gooit hij zogenaamd 7…
Even later grijnst Jak dat hij liever gaat schaken. En dan trapt Haas erin: ´Kun jij schaken, Jak? Dat wist ik niet. Dan schaak ik wel met jou.´ Je voelt ´m aankomen: Jak schaakt niet mét Haas, hij schaakt Haas!
Natuurlijk krijgt Jak zijn trekken thuis en komt alles goed. De lezers hebben intussen het verschil geleerd tussen eerlijk en vals, spel en ernst, de ogen in je hoofd en die in een dobbelsteen, en de twee betekenissen van het woord schaken.
Het belangrijkste voel je tussen de regels door: Jak dóet wel vals maar hij ís het niet. Nadat hij z´n verdiende loon heeft gekregen, wordt hij liefdevol met pleisters beplakt en hoort hij er gewoon weer bij. Mooi. Betekenisvol. En knap om met zo weinig woorden zoveel te zeggen!
Sylvia Vanden Heede & Thé Tjong Khing: Vos en Haas – Het spel van Jak, ISBN 97894-01409315, Lannoo, € 5,-, 5+.
——————————————
Oktober 2013: 57-ste Jeugdboekentip van de Maand
Spinder & Zwarte Zwaan
Let op, (groot-)ouders & leerkrachten: er is een nieuwe generatie talentvolle jeugdboekenauteurs opgestaan, met Simon van der Geest (1978) en Gideon Samson (1985) als voortrekkers. Simon van der Geest kreeg dit jaar zijn tweede Gouden Griffel, en wel voor Spinder, een spannend verhaal over twee broers van 11 en 14 die hartstochtelijk oorlog voeren om een geheime kelder. In 2011 kreeg Van der Geest deze hoofdprijs voor Dissus, zijn weergaloos geestige en originele polderversie van de Odyssee.
De twintiger Gideon Samson sleepte dit jaar met Zwarte Zwaan zijn tweede Zilveren Griffel in de wacht, na die bekroning in 2010 ook al voor Ziek te hebben ontvangen; hij was toen de jongste Griffelwinnaar ooit. Zwarte Zwaan is het schrijnende, schurende relaas over de ‘vriendschap’ tussen twee meisjes uit groep 8, een relatie waarin machtswellust, narcisme, onderdrukking en zelfs sadisme voortwoekeren zonder dat ouders, leerkrachten en klasgenoten ook maar íets in de gaten hebben.
Spinder en Zwarte Zwaan hebben gemeen dat het om een hevige strijd tussen twee kinderen gaat, waarbij de één macht uitoefent over de ander: bij Spinder zijn dat twee jongens (broers) en bij Zwarte Zwaan twee meisjes (die zich vriendinnen noemen). Bovendien zijn in beide boeken ouders en andere volwassenen relatief afwezig of ziende blind doordat ze het te druk hebben met zichzelf.
Een groot verschil is dat de zwakkere van de jongens, ik-figuur Hidde, zich met hand en tand verzet tegen de heerszucht van zijn grote broer Jeppe, en al zijn creativiteit tegen hem in het geweer brengt, terwijl de zwakkere van de meisjes, Duveke, zich volkomen afhankelijk opstelt van de dictatoriale Rifka. Hidde en Jeppe hebben drie jaar geleden afgesproken dat Hidde de geheime kelder mag hebben voor zijn verzameling insecten, maar Jeppe vindt het mooi geweest en eist de kelder op om er te kunnen drummen met zijn band. Hidde accepteert dat niet en zet niet alleen zijn wespen in als wapen tegen Hidde (wat mislukt), maar heeft ook nog een andere troef in handen: als hij de kelder niet mag houden, gaat hij het Geheim verklappen… Duveke echter wil dolgraag vriendinnen zijn met de populaire Rifka, want ‘dat is het hoogste wat je kunt bereiken’ op school. Rifka maakt daar afschuwelijk misbruik van, zonder dat iemand het merkt, want naar buiten toe speelt ze het goede opgevoede, sociale meisje. Uiteindelijk, wanneer Rifka Duveke tot op het bot heeft getergd en vernederd, komt Duveke eindelijk voor zichzelf op. En dan gaat het vreselijk mis…
Beide jeugdromans zijn adembenemend spannend en goed geschreven. De kracht van Zwarte Zwaan is vooral psychologisch: de volstrekt zieke relatie tussen de twee meisjes komt onthutsend geloofwaardig over. Als lezer wil je er niet aan dat iemand als Rifka zou kunnen bestaan; toch is ze griezelig overtuigend neergezet als narcistisch, gewetenloos kreng dat geniet van haar macht over Duveke. De kracht van Spinder is dat het én eenvoudig geschreven is, in korte zinnen, én sterk literair. Het wemelt van de metaforen die afgeleid zijn van insecten. Bovendien gebruikt de auteur een slimme schrijftruc: hij laat Hidde de lezer direct aanspreken. Als Jeppe hem heeft opgesloten in de kelder, schrijft Hidde: ‘Omdat ik weet dat jij dit nu leest, voel ik me niet zo alleen hier in de kelder.’ Zo maakt hij de lezer tot personage in het boek, tot bondgenoot van Hidde.
Waarom deze twee kinderromans in de Dominicus kinderboekencanon horen? Omdat het over thema’s gaat die ook in de Dominicus aan de orde komen: goed en kwaad, machthebber en onderdrukte, schuldgevoel en schaamte. Omdat het uitstekende discussiestof is voor 10-plussers. Maar vooral omdat het prachtige, volwassen jeugdliteratuur is.
Simon van der Geest: Spinder, ISBN 97890-45112411, Querido, € 13,95, Gouden Griffel 2013.
Gideon Samson: Zwarte Zwaan, ISBN 97890-25861308, Leopold, € 14,95, Zilveren Griffel 2013. Beide 10+.
——————————————
September 2013: 56-ste Jeugdboekentip van de Maand
De Kleine Prins
Worden als een kind… geen mens heeft zo goed begrepen wat dat betekent als de Franse schrijver en piloot Antoine de Saint-Exupérie. Twee jaar nadat hij in 1944 bij een een luchtgevecht boven de Middellandse Zee om het leven kwam, verscheen het verhaal dat hem postuum wereldberoemd zou maken: De Kleine Prins. Het poëtisch geschreven boekje, met tekeningen van de auteur, was in eerste instantie geschreven voor kinderen, maar werd ook voor volwassenen een bestseller en gold al snel als een klassieker.
De ik-figuur, een piloot, maakt een noodlanding in de Sahara, moet zelf zijn vliegtuig repareren en heeft voor maar acht dagen water bij zich. Dan staat er opeens een mini-mensje voor hem dat vraagt: Teken eens een schaap voor me… Nadat het ventje een paar tekeningen heeft afgekeurd, tekent de piloot een dichte kist en zegt dat daar een schaap in zit. Dat blijkt precies goed te zijn. Terwijl de piloot aan zijn reparatie werkt, ontspint zich een reeks gesprekken tussen de twee waarbij het kereltje – door de piloot ‘kleine prins’ genoemd – uitblinkt in onbevangen, pure menselijkheid. Hij leeft in zijn eigen wereldje, een mini-planeetje met één bloem, dat ook in de ogen van de piloot veel ‘echter’ is dan de wereld van de grote mensen met hun cijfers.
Uit hun gesprekken blijkt allerlei levenswijsheid, zoals: vriendschap overwint eenzaamheid; het is moeilijker om over jezelf te oordelen dan over een ander; alleen met je hart kun je goed zien omdat het wezenlijke voor de ogen onzichtbaar is; en: je bent verantwoordelijk voor wie of wat zwakker is dan jij zelf bent. Zo komt de piloot de acht dagen door en weet hij tegelijkertijd wonder boven wonder zijn machine te repareren. Dan kunnen beiden naar huis, wat voor de kleine prins betekent dat hij sterft.
Tenslotte een intrigerende ontdekking: vergelijk het getekende lijnenlandschap aan het eind van het boekje eens met het lijnenlandschap waarmee Joke van Leeuwen haar Iep! begint en eindigt (Kinderboekentip 23, maart 2010). Ook inhoudelijk lijkt Joke van Leeuwen in dit boek geïnspireerd te zijn door De Kleine Prins. Haar hoofdpersoon Viegeltje is net zo’n mooi onbedorven wezentje dat je niet kunt bezitten maar waarvan je wel veel kunt leren…
Antoine de Saint-Exupéry: De Kleine Prins, ISBN 97890-61006398, Ad. Donker, € 12,50, 6+.
——————————————
Augustus 2013: 55-ste Jeugdboekentip van de Maand
Rosie en Moussa
‘Dag,’ zegt Moussa. ‘Ik ben Moussa… En jij? Wie ben jij?’
Twee grote ogen kijken Rosie vragend aan.
‘Jij bent nieuw,’ zegt hij voor Rosie iets kan zeggen.
‘Helemaal niet,’ zegt Rosie. ‘Ik ben Rosie.’
Zo, die zit. Je bent niet wat een ander over jou denkt maar wat je zélf vindt. Dit fragmentje uit het eerste deel over twee kinderen in een grote stad zet de toon voor een opvallend goed geschreven en geïllustreerde reeks kinderboeken waar je helemaal warm van wordt. Drie delen heeft Michael de Cock nu geschreven, met rake snelle schetsen van de Vlaamse stripauteur Judith Vanistendael. Hopelijk volgen er meer.
Rosie verhuist met haar mama naar een flat ‘aan de andere kant van de stad’ en wordt beste vrienden met haar bovenbuurjongen Moussa. Over de culturele achtergronden van Rosie en Moussa, beiden rond 8 jaar oud, komen we maar mondjesmaat iets te weten. Vanuit kinderlijk perspectief doen die achtergronden er ook niet toe. Waar het om gaat is de vriendschap tussen hen.
In Rosie en Moussa maken we kennis met flatbewoners als de aardige mevrouw Hemelrijk en de bitse flatbewaker meneer Tak, personages die in hun karikaturale weergave in tekst én tekeningen doen denken aan figuren uit Pluk van de petteflet van Annie M.G. Schmidt. Rosie en Moussa beleven een spannend avontuur op het dak van de flat, waar ze niet mogen komen. En als lezer word je nieuwsgierig naar wat er aan de hand is met de papa van Rosie…
In De brief van papa kom je dat te weten. Jouw vader trekt problemen aan als een magneet een stuk ijzer, zegt Rosie’s mama die woedend op hem is, al lees je tussen de regels door ook dat ze nog om hem geeft. Hij blijkt niet naar een ver land vertrokken, zoals ze beweert, maar vlakbij… in de gevangenis! Met behulp van papa’s broer Joris zoeken Rosie en Moussa hem stiekem op. Het geld voor de tram krijgen ze van mevrouw Hemelrijk. In een aantal ontroerende scenes wordt duidelijk dat Rosie’s papa iets ergs gedaan heeft maar geen slechterik is.
In Beste vrienden voor altijd komt Moussa’s lievelingsoom bij hem thuis logeren: Ibrahim, de sympathieke maar naïeve broer van zijn vader. Hij laat een brief zien waarboven in vette letters staat: Bevel om het grondgebied te verlaten. Hij en Rosie’s mama raken echter verliefd op elkaar. Moussa vindt dat ze maar moeten trouwen want dan hoeft oom Ibrahim het land niet uit. Maar Rosie is in de war: hoe moet het dan met papa? Die blijkt net uit de gevangenis ontslagen…
Het is duidelijk: deel 3 schreeuwt om een vervolg, want je wil weten hoe het afloopt met die aardige, domme grote mensen, net zoals je bij de serie over Polleke van Guus Kuijer wil weten hoe het afloopt met de drugsverslaafde vader van Polleke. Rosie en Moussa zijn een paar jaar jonger dan Polleke en haar Marokkaanse vriendje Mimoun, maar de overeenkomst dringt zich op, alleen al doordat het in beide series de westerse vaders zijn die het criminele pad op gaan… Het verschil is dat Guus Kuijer de cultuurverschillen nadrukkelijk benoemt, terwijl Michael de Cock die slechts aanstipt. Hoe dan ook: Rosie en Moussa is een ontroerende reeks vol liefde en wijsheid.
Michael de Cock & Judith Vanistendael:
Rosie en Moussa, ISBN 97890-45111483,
De brief van papa, ISBN 97890-45112756,
Beste vrienden voor altijd, ISBN 97890-45114712,
Querido 2012, € 12,95 per deel, 7+.
Een goede lesmap over Rosie en Moussa is te vinden op: www.huubcolla.be/documents/RosieEnMoussa_Lesmap.pdf
——————————————
Juli 2013: Tip 54 – Eerste jeugdboekentip van de Maand
Slavenhaler
Voor het eerst geen kinderboekentip maar een jeugdromantip, en wel over een boek dat elke 12-plusser (en volwassene) zou moeten lezen…
Op 1 juli 2013 herdachten we dat 150 jaar geleden de slavernij in de Nederlandse koloniën Suriname en op de Antillen werd afgeschaft. En eindelijk, ein-de-lijk gaf de Raad van Kerken in Nederland toe dat de kerken medeschuldig zijn geweest aan de slavernij. Daarvoor hebben ze hun excuses aangeboden. Oprecht gemeend, maar veel te laat. De Nederlandse regering bood geen excuses aan maar liet het bij ‘diepe spijt en berouw’.
De eerste aanklacht tegen de slavernij verscheen in 1852, elf jaar voordat Nederland als één der laatste koloniale landen de slavernij afschafte. Het was De negerhut van oom Tom van de Amerikaanse Harriet Beecher Stowe, dat een wereldhit werd. Een indrukwekkende Nederlandse jeugdklassieker over de slavernij uit de twintigste eeuw is Marijn bij de lorredraaiers van Miep Diekmann uit 1965 (12+). Ook Slaaf, kindje slaaf van Dolf Verroen uit 2006 (10+, zie Kinderboekentip 53) maakt diepe indruk.
Adembenemend en bloedspannend is de historische jeugdroman Slavenhaler van Rob Ruggenberg. Het speelt in 1637-1638, eerst in Ghana, dan op een slavenschip de Atlantische Oceaan over, en tenslotte in Brazilië waar de slaven die de overtocht hadden overleefd, verkocht werden aan blanke bazen van suikerplantages. De schrijver heeft zijn boek gebaseerd op grondig historisch onderzoek naar de slaventransporten van Afrika naar Zuid-Amerika. Veel personen uit het verhaal hebben echt bestaan, al zijn de hoofdpersonen Tyn en Obaa verzonnen.
Tyn van Campen is 16 als zijn vader sterft. Zijn moeder is overleden toen hij klein was en broers of zusjes heeft hij niet. Denkt hij. Totdat zijn vader, die zeeman is, hem op zijn sterfbed vertelt dat hij een halfzusje in Afrika heeft: Obaa Huhuni. Tyn wil haar zoeken en monstert aan op een schip naar Afrika. Onderweg leert hij wat woorden ‘negertaal’ (Twi, de taal van de Ashanti’s). Wonder boven wonder vindt Tyn haar – ze is lichter van kleur dan de andere slaven en mist evenals hij oorlelletjes – en gaat hij met haar slaventransport mee de oceaan over, al wil ze aanvankelijk niets van hem weten. In Brazilië wordt zij verkocht aan een plantagebaas (die echt bestaan heeft) en probeert Tyn haar te bevrijden.
Rob Ruggenberg schrijft beeldend, gedetailleerd en overtuigend, en zijn hoofdpersonen zijn levensechte karakters. Dat is maar goed ook, anders zou je niet geloven wat ze allemaal meemaken. Obaa ontkomt in Afrika aan een rituele moord door haar hersens bij elkaar te houden. Tijdens een storm op de oceaan vliegen de poepemmers door het slavenruim en sterven slaven én bemanningsleden als ratten. En in Brazilië worden Tyn en Obaa tot de galg veroordeeld als ze de blanke man doden die Obaa probeert te verkrachten.
Afrikaanse slavenhandelaars, kapers, haaien, wraakzucht, verraad, kannibalen, anaconda’s en kaaimannen volgen elkaar op in rap tempo. Het is maar goed dat de schrijver de baas is over het verhaal. Daardoor kun je aan het slot toch opgelucht ademhalen…
Tot slot een vraag: Wat is volgens jou het verschil tussen ‘excuses’ voor de slavenhandel en ‘diepe spijt en berouw’ erover?
Rob Ruggenberg: Slavenhaler, ISBN 97890-45104225, Querido 2007, 5-de druk 2013 € 10,-, 12+.
Zie ook de uitstekende website www.slavenhaler.nl.
Eerdere Boekentips van Lieke
Alle eerder verschenen boekentips van Lieke zijn natuurlijk ook bewaard, alleen helaas nog niet beschikbaar op onze huidige website.
Tijdelijk zijn ze nog lang beschikbaar gebleven op onze oude website, maar die is met ingang van januari 2019 definitief niet meer beschikbaar.
Nogmaals, die boekentips zijn wel bewaard en er wordt aan gewerkt om die binnenkort op deze website alsnog weer te gepubliceerd te krijgen.
Volg ons op